ECLI:NL:RVS:2023:4761

Raad van State

Datum uitspraak
20 december 2023
Publicatiedatum
20 december 2023
Zaaknummer
202306166/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Negatief bindend studieadvies voor bacheloropleiding Business Analytics aan de Universiteit van Amsterdam

In deze zaak gaat het om een beroep van [appellant] tegen een negatief bindend studieadvies (NBSA) dat hem op 21 augustus 2023 is gegeven door de decaan van de faculteit Economie en Bedrijfskunde van de Universiteit van Amsterdam. [appellant] had in het studiejaar 2022/2023 slechts 6 van de 60 benodigde studiepunten behaald, wat leidde tot de beslissing van het instellingsbestuur om hem een NBSA te geven.

[appellant] betwist de geldigheid van de beslissing van het college van beroep voor de examens (CBE) en voert aan dat de voorzitter van het CBE ten tijde van de beslissing ouder dan zeventig jaar was, wat volgens hem zou leiden tot nietigheid van de beslissing. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelt echter dat [appellant] niet heeft aangetoond dat hij door deze samenstelling van het CBE is benadeeld, en dat het gebrek kan worden gepasseerd op grond van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht.

Daarnaast stelt [appellant] dat hij geen inzage heeft gekregen in het dossier van de procedure bij het CBE, maar de Afdeling oordeelt dat het dossier enkel uit stukken bestond die hij al kende. Ook zijn andere argumenten, zoals het niet tijdig indienen van een verweerschrift door de BSA-commissie en het ontbreken van een poging tot minnelijke schikking, worden door de Afdeling verworpen.

Uiteindelijk concludeert de Afdeling dat het beroep ongegrond is en dat het CBE geen proceskosten hoeft te vergoeden. De uitspraak is gedaan op 20 december 2023.

Uitspraak

202306166/1/A2.
Datum uitspraak: 20 december 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
en
het college van beroep voor de examens van de Universiteit van Amsterdam (hierna: het CBE), verweerder.
Procesverloop
Bij beslissing van 21 augustus 2023 heeft de decaan van de faculteit Economie en Bedrijfskunde, namens het instellingsbestuur, aan [appellant] een negatief bindend studieadvies (hierna: NBSA) gegeven voor de bacheloropleiding Business Analytics.
Bij beslissing van 28 september 2023 heeft het CBE het daartegen door [appellant] ingestelde administratief beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze beslissing heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het CBE heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 november 2023, waar [appellant], bijgestaan door mr. B. van Mulken, en het CBE, vertegenwoordigd door mr. D.L.M. van der Zande en mr. M.M. de Roon, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       [appellant] volgde in het studiejaar 2022/2023 de bacheloropleiding Business Analytics aan de Universiteit van Amsterdam. In dit studiejaar heeft hij voor deze opleiding 6 studiepunten behaald, terwijl hij ten minste 48 van de 60 te behalen studiepunten had moeten behalen om zijn studie te mogen voortzetten. Het instellingsbestuur heeft hem daarom een NBSA gegeven.
Beroep en de beoordeling
2.       [appellant] voert aan dat de beslissing van het CBE nietig is, omdat de [voorzitter] ten tijde van die beslissing ouder dan zeventig jaar was.
2.1.    [voorzitter] is in januari 2023 zeventig jaar oud geworden. Artikel 7.60, zesde lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (hierna: WHW) bepaalt dat aan leden en plaatsvervangende leden ontslag wordt verleend met ingang van de maand nadat zij de leeftijd van zeventig jaar hebben bereikt. Het instellingsbestuur had [voorzitter] dus per 1 februari 2023 ontslag moeten verlenen.
2.2.    Anders dan [appellant] stelt, kan dit naar het oordeel van de Afdeling niet leiden tot nietigheid van de beslissing van het CBE. [appellant] heeft op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt dat of hoe hij door deze onjuiste samenstelling van het CBE is benadeeld, zodat de Afdeling aanleiding ziet dit gebrek te passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht.
Het betoog slaagt niet.
3.       [appellant] voert verder aan dat hij voor de procedure bij het CBE geen inzage in het dossier heeft gekregen. Dit dossier bestond echter slechts uit stukken die [appellant] kende of van hem afkomstig waren. Hij heeft ook desgevraagd op de zitting niet duidelijk gemaakt welk relevant stuk hem is onthouden.
Het betoog slaagt niet.
4.       [appellant] voert aan dat de Commissie bindend studieadvies (hierna: BSA-commissie) buiten de termijn een verweerschrift bij het CBE heeft ingediend. Daardoor zou hem in strijd met de goede procesorde de mogelijkheid zijn ontnomen om op het verweerschrift te reageren. Dit betoog slaagt niet. Het CBE heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat het stuk, ondanks de benaming, geen verweerschrift was, maar een pleitnota die op zitting is voorgedragen en nadien ter informatie aan [appellant] is gezonden. [appellant] heeft voldoende gelegenheid gehad om op de naar voren gebrachte standpunten te reageren.
5.       [appellant] voert aan dat het instellingsbestuur in strijd met artikel 7.61, derde lid, van de WHW geen minnelijke schikking heeft beproefd.
5.1.    Het CBE ging er in eerste instantie ook vanuit dat er geen gesprek had plaatsgevonden, omdat de BSA-commissie geen gesprek had gemeld. In beroep bij de Afdeling heeft de BSA-commissie alsnog aan het CBE gemeld dat wel een gesprek heeft plaatsgevonden. Op de zitting van de Afdeling is gebleken dat op 23 augustus 2023 wel degelijk een gesprek tussen [appellant] en de BSA-commissie heeft plaatsgevonden. [appellant] heeft dit niet weersproken. De Afdeling is van oordeel dat dit gesprek, mede gelet op de bewoordingen in de mailwisseling, een poging tot minnelijke schikking was. Dat [appellant] het wellicht niet zo heeft ervaren, maakt dit niet anders.
Het betoog slaagt niet.
6.       Tot slot voert [appellant] aan dat hij door persoonlijke omstandigheden, te weten psychische klachten, het gehele studiejaar verhinderd was om te studeren.
6.1.    Daargelaten of hij deze persoonlijke omstandigheden tijdig en correct heeft gemeld, heeft hij geen medisch stukken overgelegd waaruit blijkt dat zijn klachten zodanig belemmerend waren voor zijn studie dat hij om die reden slechts een klein deel van de vereiste studiepunten kon behalen. Alleen daarom al slaagt het betoog niet.
Slotsom
7.       Het beroep is ongegrond.
8.       Het CBE hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Rijsdijk, griffier.
w.g. Verheij
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Rijsdijk
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 december 2023
705-1090