ECLI:NL:RVS:2023:4766

Raad van State

Datum uitspraak
20 december 2023
Publicatiedatum
20 december 2023
Zaaknummer
202306590/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bindend negatief studieadvies Universiteit van Amsterdam en persoonlijke omstandigheden van de student

In deze zaak gaat het om een bindend negatief studieadvies (BNSA) dat op 21 augustus 2023 door de BSA-commissie van de Universiteit van Amsterdam aan de appellante is gegeven. De appellante was ingeschreven voor de bacheloropleiding Business Administration en had in het studiejaar 2021-2022 niet voldaan aan de BSA-norm door slechts 36 ECTS aan eerstejaarsvakken te behalen. Op 3 oktober 2022 kreeg zij dispensatie onder de voorwaarde dat zij in het studiejaar 2022-2023 de resterende 24 ECTS aan eerstejaarsvakken zou behalen. Echter, in dat studiejaar behaalde zij slechts 12 ECTS aan eerstejaarsvakken en 24 ECTS aan tweedejaarsvakken, waardoor zij niet voldeed aan de voorwaarden voor dispensatie.

De appellante heeft tegen de beslissing van het college van beroep voor de examens van de Universiteit van Amsterdam beroep ingesteld, omdat zij meent dat haar persoonlijke omstandigheden, waaronder psychische problemen en een moeilijke thuissituatie, niet voldoende zijn meegewogen. Het college heeft echter geoordeeld dat de persoonlijke omstandigheden van de appellante niet de oorzaak zijn van het niet behalen van de eerstejaarsvakken, aangezien zij wel succesvol was in het behalen van tweedejaarsvakken.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 7 december 2023 ter zitting behandeld. De appellante was aanwezig met een gemachtigde, terwijl het college werd vertegenwoordigd door mr. D.L.M. van der Zande en P.H.F.N. van Casteren. De Afdeling concludeert dat het college terecht heeft geoordeeld dat de appellante niet voldoende studievoortgang heeft aangetoond en dat haar persoonlijke omstandigheden niet de reden zijn voor het niet behalen van de vereiste eerstejaarsvakken. Het beroep van de appellante is ongegrond verklaard.

Uitspraak

202306590/1/A2.
Datum uitspraak: 20 december 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te [woonplaats],
appellante,
en
het college van beroep voor de examens van de Universiteit van Amsterdam (hierna: het college), verweerder.
Procesverloop
Bij beslissing van 21 augustus 2023 heeft de BSA-commissie, namens de decaan van de faculteit Economie en Bedrijfskunde van de Universiteit van Amsterdam aan [appellante] een bindend negatief studieadvies (hierna: BNSA) gegeven.
Bij beslissing van 27 september 2023 heeft het college het door [appellante] daartegen ingestelde administratief beroep ongegrond verklaard.
[appellante] heeft hiertegen beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 december 2023, waar [appellante], vergezeld door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. D.L.M. van der Zande en P.H.F.N. van Casteren, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       [appellante] stond in het studiejaar 2021-2022 en het studiejaar 2022-2023 aan de Universiteit van Amsterdam ingeschreven voor de bacheloropleiding Business Administration.
2.       In studiejaar 2021-2022 heeft [appellante] 36 ECTS aan eerstejaarsvakken behaald en daarmee niet voldaan aan de BSA-norm. Zij heeft op 3 oktober 2022 dispensatie gekregen van het BSA onder de voorwaarde dat zij de resterende 24 ECTS aan eerstejaarsvakken in studiejaar 2022-2023 zou behalen.
3.       In studiejaar 2022-2023 heeft [appellante] 12 ECTS aan eerstejaarsvakken behaald en 24 ECTS aan tweedejaarsvakken. Dat betekent dat zij niet aan de voorwaarde in de beslissing van 3 oktober 2022 voor verder uitstel van het BSA heeft voldaan. De BSA-commissie, namens de decaan van de faculteit Economie en Bedrijfskunde, heeft haar daarom bij de beslissing van 21 augustus 2023 een BNSA gegeven.
4.       Het college heeft bij de beslissing van 27 september 2023 het daartegen door [appellante] ingestelde administratief beroep ongegrond verklaard. Volgens het college is wel duidelijk geworden dat onder andere haar psychische problematiek in enige mate van invloed kan zijn geweest op de door haar behaalde studieresultaten, maar dat zij heeft nagelaten om prioriteit te geven aan de openstaande vakken uit het eerste jaar. [appellante] heeft er volgens het college ten onrechte voor gekozen om zich te focussen op tweedejaarsvakken, waarvoor zij 24 ECTS heeft gehaald. Dit leidt ertoe dat het college geen causaal verband kan vaststellen tussen de gestelde persoonlijke omstandigheden van [appellante] en het niet behalen van de eerstejaarsvakken. Die hebben haar immers niet belemmerd in het behalen van de tweedejaarsvakken in dezelfde periode. Het college acht daarmee niet aannemelijk dat zij zodanige ernstige hinder heeft ondervonden van haar persoonlijke omstandigheden dat zij daardoor niet heeft kunnen voldoen aan de voorwaarde dat zij de resterende 24 ECTS van eerstejaarsvakken moest halen.
Beroep bij de Afdeling
5.       [appellante] kan zich niet met de beslissing van het college van 27 september 2023 verenigen en heeft daarbij gewezen op de hierna te noemen persoonlijke omstandigheden die er volgens haar wel de oorzaak van zijn geweest dat zij niet aan de gestelde voorwaarde heeft kunnen voldoen. Zij heeft psychische aandoeningen, waarvoor zij sinds oktober 2020 onder behandeling is in een psychiatrische kliniek in Polen en in studiejaar 2022-2023 ook tweemaal is opgenomen geweest. Zij gebruikt medicatie die een weerslag heeft op haar lichaam. Daarnaast heeft zij in studiejaar 2022-2023 haar relatie verbroken. Ook zijn haar ouders in dit studiejaar gescheiden. Haar vader had een zakelijke lening niet terugbetaald, waardoor [appellante] en haar moeder gedwongen moesten verhuizen. [appellante] stelt dat zij financieel betrokken was bij het bedrijf van haar vader en dat zij in het kader van de afwikkeling van het bedrijf elke maand in Polen moest zijn. Dit alles heeft haar veel stress en onzekerheid bezorgd. [appellante] stelt dat deze omstandigheden niet of in ieder geval onvoldoende zijn meegenomen in de besluitvorming.
6.       Verder stelt [appellante] dat zij haar persoonlijke omstandigheden met een studieadviseur heeft besproken. Zij betoogt dat zij van de studieadviseur het advies heeft gekregen om zich ook op de tweedejaarsvakken te richten, naast de focus op de eerstejaarsvakken. Zij stelt dat zij bij alle colleges aanwezig is geweest. Dat zij een aantal tweedejaarsvakken wel en de twee nog te halen eerstejaarsvakken niet heeft gehaald komt volgens [appellante] doordat de tweedejaarsvakken makkelijker waren en zij hiervoor minder hoefde te studeren, omdat de studiestof haar al bekend was.
Het standpunt van het college
7.       Het college stelt zich op het standpunt dat de persoonlijke omstandigheden van [appellante] niet voldoende verklaren waarom zij de resterende eerstejaarsvakken niet heeft gehaald en dat zij daarmee niet heeft voldaan aan de in de beslisisng van 3 oktober 2022 gestelde voorwaarde. Daarbij betrekt het college dat de gestelde persoonlijke omstandigheden [appellante] niet hebben belemmerd om  24 ECTS aan tweedejaarsvakken te halen. Volgens het college geeft [appellante] onvoldoende blijk van studievoortgang.
Oordeel van de Afdeling
8.       De Afdeling stelt vast en onderkent met het college dat [appellante] in het studiejaar 2022-2023 te maken heeft gehad met een aantal persoonlijke omstandigheden die de voortgang van haar studie in enige mate zullen hebben bemoeilijkt. Maar zij is van oordeel dat het college niet ten onrechte heeft geconcludeerd dat niet aannemelijk is geworden dat het niet voldoen aan de in de beslissing van 3 oktober 2022 gestelde voorwaarde veroorzaakt is door de persoonlijke omstandigheden. De Afdeling licht dit als volgt toe.
8.1.    Van belang is dat [appellante] na het studiejaar 2021-2022 al in aanmerking kwam voor een BNSA. Hiervan had zij op 3 oktober 2022 onder een duidelijke voorwaarde dispensatie gekregen, namelijk dat zij in het studiejaar 2022-2023 de nog vier resterende eerstejaarsvakken (tezamen 24 ECTS) moest halen. Het moest haar daarom duidelijk zijn dat zij aan die voorwaarde prioriteit moest geven. Het college werpt haar in dat verband niet ten onrechte tegen dat zij dat onvoldoende gedaan heeft, nu zij juist in periodes dat zij niet slaagde voor twee eerstejaarsvakken op 29 maart 2023 (een 3,0 en in herkansing op 13 juli 2023 een 5,0) en op 1 juni 2023 (een 2,0 en in herkansing op 11 juli 2023 een 5,0) wel tweedejaarsvakken heeft gehaald, na daarvoor ook onderwijs te hebben gevolgd. Dat [appellante] het onderwijs in die laatste vakken heeft gevolgd en in de genoemde periodes ook de examens heeft gehaald, heeft het college in aanmerking mogen nemen bij zijn oordeel dat haar persoonlijke omstandigheden en de twee opnames in de psychiatrische kliniek rond die zelfde periodes niet de oorzaak zijn dat [appellante] de twee eerstejaarsvakken niet heeft gehaald.
8.2.    [appellante]’ niet met stukken onderbouwde tegenwerping dat haar studieadviseur haar had aangemoedigd zich ook voor tweedejaarsvakken in te zetten legt daarbij niet voldoende gewicht in de schaal. Het college heeft dat betoog ter zitting betwist. Wat daar van zij, [appellante] moet zich er gelet op de beslissing van 3 oktober 2022 van bewust zijn geweest dat het halen van de twee eerstejaarsvakken boven alles prioriteit moest hebben. Ook haar betoog dat de tweedejaarsvakken gemakkelijker waren dan die eerstejaarsvakken baat haar niet. Want dat betoog laat onverlet dat het volgen van onderwijs en het halen van de examens in tweedejaarsvakken in periodes dat zij de twee resterende eerstejaarsvakken moest halen, afbreuk doen aan haar betoog dat haar persoonlijke omstandigheden haar hebben belet de vereiste voortgang te maken met haar studie.
8.3.    Tenslotte heeft het college in aanmerking mogen nemen dat [appellante] met de zowel in het studiejaar 2021-2022 als in het studiejaar 2022-2023 behaalde studieresultaten onvoldoende blijk heeft gegeven van studievoortgang en dat dat, mede gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, zich onvoldoende laat verklaren door haar persoonlijke omstandigheden. Het college heeft mogen beslissen dat [appellante] niet voor de tweede keer dispensatie van het BSA behoefde te worden gegeven.
Conclusie
9.       Het beroep is ongegrond.
10.     Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door J.E.M. Polak, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van P.M.M. van Zanten, griffier.
w.g. Polak
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Zanten
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 december 2023
97-1067