202305808/1/A2.
Datum uitspraak: 20 december 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
en
het college van beroep voor de examens van de Open Universiteit (hierna: het college),
verweerder.
Procesverloop
Bij beslissing van 7 december 2022 heeft de commissie voor de examens, namens de examinator, aan [appellant] meegedeeld dat zijn tentamen materieel strafrecht voor de cursus RB1302 is beoordeeld met het cijfer 4,0.
Bij beslissing van 22 mei 2023, verzonden op 21 juli 2023, heeft het college het daartegen door [appellant] ingestelde administratief beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze beslissing heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 november 2023, waar [appellant], bijgestaan door mr. W. Brussee, advocaat te Den Haag, en het college, vertegenwoordigd door S.E.M. van der Westen LLB en mr. A.L.H. Soons-Koopman, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant] heeft op 14 november 2022 het tentamen materieel strafrecht afgelegd. Op 7 december 2022 heeft de commissie voor de examens hem bericht dat hij voor dat tentamen het cijfer 4,0 heeft behaald. Dit cijfer is later bijgesteld naar uiteindelijk een 4,7. [appellant] heeft tegen deze beoordeling administratief beroep ingesteld.
Beroep en de beoordeling
2. De Afdeling stelt het volgende voorop. Ingevolge artikel 8:4, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan geen beroep worden ingesteld tegen een besluit, inhoudende een beoordeling van het kennen en kunnen van een kandidaat of leerling die ter zake is geëxamineerd of op enigerlei andere wijze is getoetst, dan wel inhoudende de vaststelling van opgaven, beoordelingsnormen of nadere regels voor die examinering of toetsing. Deze bepaling staat eraan in de weg dat door het instellen van beroep tegen een beslissing van een college een oordeel van de bestuursrechter wordt verkregen over een beslissing die als zodanig van bestuursrechtelijke rechtsbescherming is uitgezonderd. Dit betekent dat de Afdeling slechts kan onderzoeken of het college terecht de vaststelling van het cijfer in stand heeft gelaten voor zover bij de beoordeling is voldaan aan de voorschriften van procedurele aard die bij of krachtens de Awb, de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek of enig andere wet in formele zin zijn gesteld.
3. [appellant] voert aan dat hij onvoldoende inzage in zijn tentamen heeft gehad. Hij heeft echter zowel in administratief beroep als in beroep bij de Afdeling gedetailleerd gereageerd op de tentamenvragen, zijn antwoorden en de beoordeling daarvan. De Afdeling leidt daaruit af dat hij kennis heeft kunnen nemen van deze stukken. Dat hij deze stukken niet, althans niet onmiddellijk, heeft kunnen downloaden, is ongelukkig, maar gelet op zijn gedetailleerde reactie is [appellant] daardoor niet in zijn belangen geschaad.
Het betoog slaagt niet.
4. [appellant] voert aan dat in strijd met artikel 7.61, derde lid, eerste volzin, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (hierna: WHW) geen poging tot minnelijke schikking heeft plaatsgevonden.
4.1. Het is juist dat de examinator aanvankelijk aan het college heeft gevraagd om de fase van de minnelijke schikking te mogen overslaan. Het college heeft dit verzoek echter afgewezen. Daarna heeft op 4 mei 2023 een langdurig telefoongesprek plaatsgevonden tussen [appellant], de examinator en de voorzitter van de examenkamer. Het college heeft dit gesprek terecht aangemerkt als een poging tot minnelijke schikking. Dat geen minnelijke schikking is bereikt, betekent op zichzelf niet dat de commissie voor de examens dit niet serieus heeft geprobeerd.
4.2. Dat dit telefoongesprek heeft plaatsgevonden na de in artikel 7.61, derde lid, laatste volzin, van de WHW genoemde termijn van drie weken betekent evenmin dat het gesprek geen poging tot minnelijke schikking was. Uit de strekking van het vereiste van een poging tot minnelijke schikking volgt dat die termijn niet fataal is. Voldoende is dat een minnelijke schikking is beproefd voor het tijdstip waarop het college het onderzoek ter zitting heeft gesloten.
Het betoog slaagt niet.
5. [appellant] voert aan dat het slagingspercentage bij dit tentamen materieel strafrecht slechts 59% was en dat dit veel lager is dan het gemiddelde slagingspercentage bij de Open Universiteit. Dit wijst er volgens hem op dat het tentamen een "onacceptabele moeilijkheidsgraad" had.
5.1. De Afdeling is van oordeel dat een slagingspercentage van 59% niet zo ongebruikelijk laag is dat het tentamen alleen al daarom een "onacceptabele moeilijkheidsgraad" heeft.
Het betoog slaagt niet.
5.2. [appellant] klaagt dat de zogenoemde "toetsmatrijs" is gewijzigd nadat hij zich voor de cursus materieel strafrecht had ingeschreven. De Afdeling overweegt dat deze wijziging inderdaad heeft plaatsgevonden, maar ruim voor het tentamen, te weten op 26 september 2023. Gevraagd om deze klacht concreter te maken, voert [appellant] aan dat geen vier maar zes vragen zijn gesteld en dat deelvragen ontbraken. De Afdeling kan niet inzien hoe dergelijke ondergeschikte wijzigingen een tentamen onzorgvuldig of "onacceptabel moeilijk" zouden kunnen maken. Datzelfde geldt voor de klacht van [appellant] dat hem is aangerekend dat hij in zijn antwoorden niet de gangbare benaming van leerstukken heeft genoemd. Het betoog slaagt niet.
6. [appellant] voert aan dat de examinator heeft gehandeld in strijd met het "Handboek toetsen en examens van de Open Universiteit" (hierna: het Handboek). Dit Handboek bevat een verzameling onderwijskundige adviezen voor het opstellen van toetsen. Anders dan [appellant] betoogt, is dit Handboek geen beleidsregel of vaste gedragslijn die examinatoren bindt, alleen al omdat het niet door de commissie voor de examens of enig ander orgaan van de Open Universiteit is vastgesteld.
Het betoog slaagt niet.
7. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de aan hem gestelde tentamenvragen zozeer afweken van de vragen van de beschikbare oefententamens, dat hij zich niet goed heeft kunnen voorbereiden.
Het betoog slaagt niet.
8. [appellant] voert aan dat zijn antwoorden mede getoetst zijn aan een "stappenplan" dat hem niet bekend is.
Op de zitting heeft het college naar het oordeel van de Afdeling echter voldoende toegelicht dat het "stappenplan" geen zelfstandige toetsnorm was. Het "stappenplan" beschrijft slechts welke aanpak juristen doorgaans volgen bij het oplossen van een casus. Dat laatste is een vaardigheid waarvan [appellant] kon weten dat die deel uitmaakte van de tentamenstof. Dat is immers bij positiefrechtelijke tentamens zeer vaak het geval.
Het betoog slaagt niet.
9. In zijn slotwoord op de zitting bij de Afdeling heeft [appellant] naar voren gebracht dat aan de Open Universiteit tal van misstanden zouden heersen. Nu hij deze beweerde misstanden op geen enkele wijze heeft geconcretiseerd, laat staan onderbouwd, gaat de Afdeling aan dit betoog voorbij.
Slotsom
10. Het beroep is ongegrond.
11. Het college behoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Rijsdijk, griffier.
w.g. Verheij
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Rijsdijk
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 december 2023
705-1090