202306722/1/V3.
Datum uitspraak: 22 december 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 31 oktober 2023 in zaak nr. NL23.32815 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 14 oktober 2023 heeft de staatssecretaris de vreemdeling in bewaring gesteld.
Bij uitspraak van 31 oktober 2023 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. B. Snoeij, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft op verzoek van de Afdeling nadere schriftelijke inlichtingen gegeven.
De vreemdeling heeft daarop gereageerd.
Overwegingen
1. De vreemdeling klaagt in zijn enige grief terecht over het oordeel van de rechtbank dat hij de juistheid van de door de staatssecretaris overgelegde informatie niet heeft betwist. De Afdeling licht hieronder toe hoe ze tot dit oordeel komt.
Nadat de vreemdeling en de staatssecretaris toestemming hebben gegeven aan de rechtbank voor schriftelijke behandeling van de zaak, heeft de vreemdeling bij brief van 23 oktober 2023 zijn gronden van beroep kenbaar gemaakt. In deze gronden van beroep heeft de vreemdeling onder meer aangevoerd dat uit de dossierstukken niet blijkt wanneer hij is overgebracht naar het detentiecentrum Rotterdam, zodat niet kan worden gecontroleerd of dit tijdig is gebeurd. Bij brief van 25 oktober 2023 heeft de staatssecretaris zijn reactie op de gronden van beroep ingediend. De staatssecretaris heeft daarbij informatie gegeven over het tijdstip van aankomst in het detentiecentrum. Vervolgens heeft de rechtbank, ook op 25 oktober 2023, het onderzoek gesloten. Omdat de rechtbank de vreemdeling niet in de gelegenheid heeft gesteld op de door staatssecretaris verstrekte informatie over de overbrenging te reageren, had ze haar oordeel niet mede mogen baseren op de vaststelling dat de vreemdeling die informatie niet heeft betwist.
Hoewel de klacht terecht is voorgedragen, leidt de grief niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Uit de door de staatssecretaris in hoger beroep alsnog overgelegde nadere stukken volgt dat de vreemdeling op
14 oktober 2023 omstreeks 15:00 uur is opgehaald op het politiebureau en omstreeks 18:00 uur bij het detentiecentrum is afgeleverd. Deze tijdstippen zijn door de vreemdeling in zijn reactie niet betwist.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 31 december 2004, ECLI:NL:RVS:2004:AS2587, onder 2.2.2) kan, gelet op alle omstandigheden die bij het vervoer een rol kunnen spelen, een totale duur van de overbrenging, inclusief eventuele wachttijd, van een vreemdeling van maximaal tien uur als redelijk worden aangemerkt. Omdat in het geval van de vreemdeling de totale duur van de overbrenging drie uren heeft bedragen, is er hier sprake van een redelijke duur. De duur van de overbrenging vormt daarom geen grond voor het oordeel dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is. 2. Wat de vreemdeling verder heeft aangevoerd, leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift in zoverre geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
3. De Afdeling ziet ook ambtshalve geen reden om de bewaring onrechtmatig te achten. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd met verbetering van de gronden waarop deze rust. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Willems, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. van de Kolk, griffier.
w.g. Willems
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van de Kolk
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 22 december 2023
347-1058