ECLI:NL:RVS:2023:52

Raad van State

Datum uitspraak
9 januari 2023
Publicatiedatum
9 januari 2023
Zaaknummer
202107326/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van vreemdelingen tegen uitspraak rechtbank Den Haag over overplaatsing naar azc Den Helder

Op 9 januari 2023 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van twee vreemdelingen, vertegenwoordigd door hun advocaat mr. B. Wegelin. De zaak betreft de overplaatsing van de vreemdelingen van het azc Maastricht naar het azc Den Helder, zoals bevestigd door het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa) in een e-mail van 27 oktober 2021. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, had op 28 oktober 2021 zich onbevoegd verklaard om van het beroep van de vreemdelingen kennis te nemen. De vreemdelingen hebben hiertegen hoger beroep ingesteld.

De Raad van State heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de rechtbank uitspraak heeft gedaan zonder de zaak op zitting te behandelen, wat volgens artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) betekent dat er geen hoger beroep openstaat. De vermelding in de uitspraak van de rechtbank dat hoger beroep openstaat, is onjuist. De Raad van State heeft geconcludeerd dat de vreemdelingen geen gronden hebben aangevoerd die het hoger beroep in behandeling kunnen nemen, en dat er geen sprake is van een eerlijk proces.

De Afdeling bestuursrechtspraak heeft zich daarom onbevoegd verklaard om van het hoger beroep kennis te nemen. Wel heeft de Raad van State bepaald dat het COa de proceskosten van de vreemdelingen moet vergoeden, tot een bedrag van € 837,00, dat geheel toe te rekenen is aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 9 januari 2023.

Uitspraak

202107326/1/V1.
Datum uitspraak: 9 januari 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[vreemdeling 1] en [vreemdeling 2], mede voor hun minderjarige kinderen,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 28 oktober 2021 in zaak nr. 21/6266 in het geding tussen:
de vreemdelingen
en
het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (hierna: het COa).
Procesverloop
Bij e-mail van 27 oktober 2021 heeft het COa aan de gemachtigde van de vreemdelingen bevestigd dat het de vreemdelingen op 29 oktober 2021 vanuit het azc Maastricht overplaatst naar het azc Den Helder.
Bij uitspraak van 28 oktober 2021 heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard van het daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroep kennis te nemen.
Tegen deze uitspraak hebben de vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. B. Wegelin, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       De rechtbank heeft uitspraak gedaan zonder de zaak op zitting te behandelen (artikel 8:54, eerste lid, van de Awb). Tegen zo'n uitspraak staat geen hoger beroep open (artikel 8:104, tweede lid onder a, van de Awb). De vermelding in de uitspraak van de rechtbank dat hoger beroep bij de Afdeling openstaat, is onjuist.
2.       Wat de vreemdelingen in hoger beroep aanvoeren is geen grond om het hoger beroep in behandeling te nemen. Het verbod op hoger beroep kan alleen worden doorbroken als er geen eerlijk proces is geweest. Dit doet zich hier niet voor.
3.       De vreemdelingen kunnen ingevolge artikel 8:55, eerste lid, van de Awb tegen de uitspraak van de rechtbank verzet doen bij de rechtbank.
4.       De Afdeling is onbevoegd om van het hoger beroep kennis te nemen. Omdat de rechtbank onder de uitspraak ten onrechte heeft vermeld dat hoger beroep openstaat, moet het COa de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart zich onbevoegd om van het hoger beroep kennis te nemen;
II.       veroordeelt het COa tot vergoeding van bij de vreemdelingen in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 837,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.V.T.K. Oei, griffier.
w.g. Bijloos
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Oei
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 9 januari 2023
670-954