ECLI:NL:RVS:2023:612

Raad van State

Datum uitspraak
15 februari 2023
Publicatiedatum
15 februari 2023
Zaaknummer
202203515/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag uitkering schadefonds geweldsmisdrijven na herhaalde aanvraag zonder nieuwe feiten

Op 15 februari 2023 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een appellant tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een uitkering uit het schadefonds geweldsmisdrijven. De aanvraag was oorspronkelijk ingediend op 1 februari 2019, maar werd afgewezen omdat de appellant geen onderbouwende documenten kon overleggen. Na een eerdere afwijzing in 2019, diende de appellant op 18 juni 2020 opnieuw een aanvraag in, die wederom werd afgewezen op 8 december 2020. De Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven (CSG) oordeelde dat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden waren die aanleiding gaven om het eerdere besluit te herzien.

De rechtbank Den Haag had in een eerdere uitspraak op 6 mei 2022 het beroep van de appellant ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep bij de Raad van State. De rechtbank oordeelde dat de aanvraag van 18 juni 2020 een herhaalde aanvraag was en dat de appellant niet had aangetoond dat er nieuwe feiten waren die niet eerder konden worden ingediend. De CSG had de appellant meerdere keren de gelegenheid gegeven om haar aanvraag te onderbouwen, maar de appellant had geen nieuwe bewijsstukken overgelegd.

De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de CSG terecht had geoordeeld dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de CSG werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden. De uitspraak benadrukt het belang van het overleggen van onderbouwende documenten bij aanvragen voor uitkeringen uit het schadefonds.

Uitspraak

202203515/1/A2.
Datum uitspraak: 15 februari 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 6 mei 2022 in zaak nr. 21/1778 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven (hierna: de CSG).
Procesverloop
Bij besluit van 8 december 2020 heeft de CSG een aanvraag van [appellant] om een uitkering uit het schadefonds geweldsmisdrijven (hierna: het schadefonds) afgewezen.
Bij besluit van 1 maart 2021 heeft de CSG het door [appellant] daartegen ingestelde bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 6 mei 2022 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De CSG heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
Geen van de partijen heeft binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord, waarna de Afdeling het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, gelezen in verbinding met artikel 8:108, eerste lid, van de Awb heeft gesloten.
Overwegingen
1.       [appellant] heeft op 1 februari 2019 een aanvraag bij de CSG ingediend omdat zij slachtoffer is van huiselijk geweld door haar ex-partner in de periode van 2011 tot en met 2018. Die aanvraag is bij besluit van 2 september 2019 afgewezen omdat [appellant] geen stukken kon indienen die haar aanvraag onderbouwen. Het tegen dit besluit ingediende bezwaarschrift is met dezelfde motivering bij besluit van 7 januari 2020 ongegrond verklaard. Tegen dit besluit is geen beroep ingesteld en dit besluit is onherroepelijk geworden. Op 18 juni 2020 heeft [appellant] opnieuw een aanvraag ingediend voor dezelfde feiten. Deze aanvraag is bij besluit van 8 december 2020 afgewezen met de motivering dat er door [appellant] geen onderbouwende documenten zijn overgelegd en er daarom geen sprake was van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden die aanleiding zijn om terug te komen op het onherroepelijke besluit van 7 januari 2020. In bezwaar heeft [appellant] een brief van de Stichting Wende van 24 augustus 2015 overgelegd. Omdat de brief van de Stichting Wende ten tijde van de eerste aanvraag al bekend kon zijn bij [appellant], heeft de CSG bij besluit van 1 maart 2021 het bezwaar van [appellant] ongegrond verklaard.
2.       De rechtbank heeft overwogen dat de aanvraag van eiseres van 18 juni 2020 een herhaalde aanvraag is en dat er niet gebleken is van nieuwe feiten en omstandigheden. De brief van de Stichting Wende dateert van ruim voor de aanvraag van 1 februari 2019 en [appellant] heeft niet aangetoond dat zij deze brief niet ten tijde van haar eerste aanvraag had kunnen overleggen. De door [appellant] gestelde omstandigheden waardoor zij de informatie niet eerder naar voren had kunnen brengen, heeft De CSG niet hoeven volgen, waarbij de rechtbank er op wijst dat [appellant] door een gemachtigde werd bijgestaan. De rechtbank ziet geen aanleiding om te oordelen dat de CSG geen erkenning zou willen geven aan het slachtoffer. Uit de correspondentie tussen de CSG en de gemachtigde van [appellant] blijkt immers dat de CSG [appellant] meerdere malen de gelegenheid heeft gesteld om haar aanvraag te onderbouwen en eveneens voorbeelden heeft gegeven welke stukken zij zou kunnen overleggen, aldus de rechtbank.
3.       Artikel 4:6, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht luidt als volgt: "Wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, kan het bestuursorgaan zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking". Onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden moeten worden begrepen feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen of feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden, als deze niet vóór het nemen van het eerdere besluit konden worden overgelegd.
4.       De gronden die [appellant] in hoger beroep heeft aangevoerd zijn een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. [appellant] heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en de onder 5.1 tot en met 5.3 opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd. Zij voegt daaraan nog toe dat de CSG zowel naar aanleiding van de eerste aanvraag als bij de behandeling van de aanvraag van 18 juni 2020 om onderbouwende stukken heeft gevraagd en naar aanleiding van de mededeling van de gemachtigde van [appellant] navraag heeft gedaan bij het Openbaar Ministerie naar het bestaan van aangiften van [appellant] terzake van het huiselijk geweld. Deze aangiften bleken bij het Openbaar Ministerie niet bekend. De Afdeling merkt verder op dat de als nader stuk ingediende verklaring van de schoonzus van [appellant] niet tot een ander oordeel leidt, reeds omdat er geen reden is waarom deze verklaring niet ten tijde van de eerste aanvraag kon worden overgelegd.
5.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6.       De CSG hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. Y.M. van Soest-Ahlers, griffier.
w.g. Daalder
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Soest-Ahlers
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 februari 2023
343-1022