ECLI:NL:RVS:2023:69
Raad van State
- Hoger beroep
- H.G. Sevenster
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling, die samen met haar minderjarige kinderen, een aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf had ingediend bij de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Deze aanvraag werd op 1 februari 2021 afgewezen. De vreemdeling maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar dit bezwaar werd op 13 juli 2021 door de staatssecretaris ongegrond verklaard. Hierop volgde een beroep bij de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, die op 22 december 2021 het beroep van de vreemdeling eveneens ongegrond verklaarde. De vreemdeling, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. C.K.E.E. Fischer-Fuhler, stelde hoger beroep in tegen deze uitspraak.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 12 januari 2023 uitspraak gedaan in deze zaak. De Afdeling oordeelde dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De rechtbank had terecht en op goede gronden geoordeeld, en de Afdeling nam de motivering van de rechtbank over. Het hogerberoepschrift bevatte geen vragen die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moesten worden, waardoor verdere motivering niet nodig was.
De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en de staatssecretaris werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden. De beslissing werd vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T. van Goeverden-Clarenbeek, griffier.