ECLI:NL:RVS:2023:910

Raad van State

Datum uitspraak
8 maart 2023
Publicatiedatum
8 maart 2023
Zaaknummer
202203514/1/V1 en 202203514/2/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsvergunning regulier voor vreemdelingen na hoger beroep

Op 8 maart 2023 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende de afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De aanvraag was op 15 oktober 2019 afgewezen, waarna de vreemdelingen bezwaar maakten. Dit bezwaar werd op 16 november 2020 ongegrond verklaard. De vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. M. Wiersma, hebben vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank Den Haag, die op 13 mei 2022 het beroep ongegrond verklaarde. Hierop hebben de vreemdelingen hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De redenen hiervoor zijn dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden. Bovendien is het hoger beroep gebaseerd op een rechtsvraag die eerder door de Afdeling is beantwoord, waardoor er geen aanleiding is om in dit geval anders te oordelen.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De staatssecretaris is niet verplicht om proceskosten te vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 8 maart 2023.

Uitspraak

202203514/1/V1 en 202203514/2/V1.
Datum uitspraak: 8 maart 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 92 van de Vw 2000, op het hoger beroep van:
[vreemdeling 1], [vreemdeling 2], [vreemdeling 3] en [vreemdeling 4],
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 13 mei 2022 in zaak nr. 20/8211 in het geding tussen:
de vreemdelingen
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 15 oktober 2019 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdelingen om hun een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 16 november 2020 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdelingen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 13 mei 2022 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben de vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. M. Wiersma, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld. Ook hebben zij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Overwegingen
1.       Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
1.1.    Het hoger beroep gaat onder meer over een rechtsvraag die eerder door de Afdeling is beantwoord (uitspraak van 17 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2290, onder 7.4, over de evenredigheid van de Afsluitingsregeling). Het hoger beroep biedt geen reden hierover in dit geval anders te oordelen.
2.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt daarom afgewezen. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.       wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Breda, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. T. van Goeverden-Clarenbeek, griffier.
w.g. Van Breda
voorzieningenrechter
w.g. Van Goeverden-Clarenbeek
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 8 maart 2023
488-1060