202104720/1/A3.
Datum uitspraak: 11 januari 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Alphen aan den Rijn,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 16 juni 2021 in zaak nr. 20/4641 in het geding tussen:
[wederpartij A] en [wederpartij B]
en
het college.
Procesverloop
Bij besluit van 27 juni 2019 heeft het college een verzoek van [wederpartij A] en [wederpartij B] tot vergunningparkeren afgewezen.
Bij besluit van 15 juni 2020 heeft het college het besluit van 27 juni 2019 herroepen en het verzoek opnieuw afgewezen.
Bij uitspraak van 16 juni 2021 heeft de rechtbank het door [wederpartij A] en [wederpartij B] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college hoger beroep ingesteld.
[wederpartij A] en [wederpartij B] hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 augustus 2022, waar het college, vertegenwoordigt door R. de Jong en mr. M.C. Pieck, en [wederpartij A] en [gemachtigde] zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [wederpartij A] en [wederpartij B] wonen aan de evenzijde van de Zonnedauw in Alphen aan den Rijn. Aan de overkant van de straat zit Activite, een zorghuis voor mensen met dementie. [wederpartij A] en [wederpartij B] ervaren overlast van het personeel, bezoekers en leveranciers van het zorghuis. Zij houden parkeerplekken aan de evenzijde van de Zonnedauw bezet en maken lawaai en rommel. Daarom hebben [wederpartij A] en [wederpartij B] op 27 mei 2019 een verzoek tot vergunningparkeren bij het college ingediend. Het verzoek ziet op de parkeervakken die direct grenzen aan de evenzijde van de Zonnedauw.
2. Het college heeft het verzoek afgewezen. Volgens het college is er in de Zonnedauw en omgeving geen sprake van een hoge parkeerdruk. Uit parkeertellingen blijkt dat er voldoende parkeerplaatsen beschikbaar zijn. De ervaren overlast komt volgens het college door het gedrag van de parkeerders. Vergunningparkeren is niet bedoeld voor overlast die andere oorzaken heeft dan een tekort aan parkeerplekken, aldus het college.
De uitspraak van de rechtbank
3. De rechtbank heeft geoordeeld dat het besluit van 15 juni 2020 onzorgvuldig is voorbereid, omdat het college geen actuele parkeertellingen aan zijn besluit ten grondslag heeft gelegd. De parkeertellingen uit 2017 zijn daarvoor te oud. De rechtbank heeft dat besluit daarom vernietigd wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank heeft het college opgedragen nieuwe parkeertellingen te houden voor de evenzijde van de Zonnedauw. Indien de uitkomst van de parkeertellingen is dat aan die zijde sprake is van een hoge parkeerdruk, kan het college zich volgens de rechtbank gelet op alle belangen redelijkerwijs in het nieuw te nemen besluit op bezwaar niet op het standpunt stellen geen vergunningparkeren in te voeren.
Het hoger beroep
4. Het college voert aan dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het besluit van 15 juni 2020 onzorgvuldig is voorbereid, omdat daaraan geen actuele parkeertellingen ten grondslag zijn gelegd. Er is geen enkele aanleiding om te verwachten dat de parkeerdruk die laag was, nu bij nieuwe tellingen hoog zal zijn. [wederpartij A] en [wederpartij B] hebben daarvoor ook geen concrete redenen naar voren gebracht. Verder heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat het college van zijn bevoegdheid tot het invoeren van vergunningparkeren gebruik moet maken indien de uitkomst van nieuwe parkeertellingen zou zijn dat de parkeerdruk hoog is. Hiermee heeft de rechtbank niet onderkend dat het college beleidsruimte heeft bij het nemen van zo'n besluit.
4.1. De regels omtrent het betaald parkeren en parkeervergunningen zijn neergelegd in de Parkeerverordening 2018 en de Nota Parkeernormen en voorzieningen 2014 gemeente Alphen aan den Rijn (hierna: de Nota Parkeernormen). In de Parkeerverordening staan regels over betaald parkeren en parkeervergunningen. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Parkeerverordening 2018 kan het college weggedeelten aanwijzen die bestemd zijn voor het parkeren door vergunninghouders. Het college hanteert als beleid voor het toepassen van parkeerregulering, zoals vergunningparkeren, dat sprake moet zijn van een hoge parkeerdruk die niet het gevolg is van bewonersparkeren. Om de parkeerdruk te bepalen voert het college elke 5 jaar parkeertellingen uit. In de Nota Parkeernormen zijn de door het college gehanteerde parkeernormen neergelegd. Met die normen wordt bepaald hoeveel parkeerplaatsen nodig zijn in een bepaald gebied.
4.2. In het door het college gehanteerde beleid wordt bij, zoals in dit geval aan de orde, een groot aantal parkeerplaatsen met verspreide ligging van een hoge parkeerdruk gesproken als deze 85% of hoger is. Deze bezettingsnorm wordt volgens het beleid op buurtniveau toegepast, omdat niet elke straat afzonderlijk kan voorzien in voldoende parkeerruimte voor de aan die straat gelegen woningen. Dat beleid acht de Afdeling niet onredelijk; vergelijk de uitspraak van 7 november 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:3573). Volgens het college blijkt uit parkeertellingen van oktober 2017 dat ruim voldoende openbare parkeergelegenheid beschikbaar is in zowel de Zonnedauw als de omgeving. De bezettingsgraad was bij de parkeertelling van 2017 met 52% in de Zonnedauw en 58% in de omgeving laag. Naar aanleiding van de klachten van de bewoners van de Zonnedauw heeft het college vervolgens in datzelfde jaar op verschillende momenten op verschillende tijden, welke mede door de bewoners zelf zijn aangegeven, tellingen gedaan van het aantal vrije parkeerplaatsen in de Zonnedauw en omgeving. Hieruit blijkt dat in de Zonnedauw tussen de 15 en 28 parkeerplaatsen vrij waren. Op grond van deze tellingen kan volgens het college niet van een hoge parkeerdruk worden gesproken. [wederpartij A] en [wederpartij B] hebben dit niet bestreden. Zij hebben verder niet onderbouwd dat nu, anders dan in 2017, wel sprake zou van een hoge parkeerdruk. Van een wijziging in de parkeeromstandigheden in de omgeving van de Zonnedauw of op het terrein van Activite is ook niet gebleken. De enkele stelling dat er sedert 2017 toch een hogere parkdruk is, is daarvoor onvoldoende. Dat daarvan geen sprake is, is nader bevestigd door nieuwe tellingen uit 2021, met een gemiddelde parkeerdruk van 53%. De tijdstippen waarop die tellingen zijn uitgevoerd, vormen geen aanleiding om aan de uitkomst daarvan te twijfelen. Uit de stukken en wat ter zitting naar voren is gebracht, blijkt voorts dat de door [wederpartij A] en [wederpartij B] ervaren overlast mede wordt veroorzaakt door het gedrag van personen die hun auto in de Zonnedauw parkeren en niet door een tekort aan parkeerplaatsen. Zij geven aan geluidoverlast te ondervinden door het op luide toon praten, het starten en stationair laten draaien van auto's en claxonneren bij het wegrijden. Het college heeft zich redelijkerwijs op het standpunt kunnen stellen dat dergelijke overlast op zichzelf geen reden is om tot parkeerregulering, zoals vergunningparkeren over te gaan. Dat kan aan de orde zijn indien sprake is van een hoge parkeerdruk. Gelet op het vorenstaande bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het besluit van 15 juni 2020 onzorgvuldig is voorbereid. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
4.3. Het betoog slaagt.
Conclusie
5. Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd en het beroep wordt ongegrond verklaard. Dit betekent dat het besluit van 15 juni 2020 in stand blijft en dat het college geen nieuw besluit hoeft te nemen. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 16 juni 2021 in zaak nr. 20/4641;
III. verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.Th. Drop, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D. van Leeuwen, griffier.
w.g. Drop
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Leeuwen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 11 januari 2023
373-1011