ECLI:NL:RVS:2023:966
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 3 maart 2022 zijn beroep tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid ongegrond verklaarde. De staatssecretaris had op 24 juni 2021 besloten om de aanvraag van de vreemdeling af te wijzen. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. I.M. Hidding, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de grieven van de vreemdeling beoordeeld. De vreemdeling klaagde dat de rechtbank niet inhoudelijk was ingegaan op de door hem overgelegde brief van het COC. De Raad van State oordeelde echter dat deze grief niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank leidt, omdat de staatssecretaris voldoende gemotiveerd heeft dat de brief niet doorslaggevend is voor de geloofwaardigheid van het relaas van de vreemdeling.
Daarnaast oordeelde de Raad van State dat de overige grieven van de vreemdeling ook niet tot vernietiging van de uitspraak leiden. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. De staatssecretaris werd niet verplicht om de proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd openbaar gedaan op 9 maart 2023.