ECLI:NL:RVS:2023:966

Raad van State

Datum uitspraak
9 maart 2023
Publicatiedatum
9 maart 2023
Zaaknummer
202201914/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 3 maart 2022 zijn beroep tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid ongegrond verklaarde. De staatssecretaris had op 24 juni 2021 besloten om de aanvraag van de vreemdeling af te wijzen. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. I.M. Hidding, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de grieven van de vreemdeling beoordeeld. De vreemdeling klaagde dat de rechtbank niet inhoudelijk was ingegaan op de door hem overgelegde brief van het COC. De Raad van State oordeelde echter dat deze grief niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank leidt, omdat de staatssecretaris voldoende gemotiveerd heeft dat de brief niet doorslaggevend is voor de geloofwaardigheid van het relaas van de vreemdeling.

Daarnaast oordeelde de Raad van State dat de overige grieven van de vreemdeling ook niet tot vernietiging van de uitspraak leiden. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. De staatssecretaris werd niet verplicht om de proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd openbaar gedaan op 9 maart 2023.

Uitspraak

202201914/1/V2.
Datum uitspraak: 9 maart 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 3 maart 2022 in zaak nr. NL21.12002 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 24 juni 2021 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 3 maart 2022 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. I.M. Hidding, advocaat te Diever, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       De vreemdeling klaagt in de derde grief terecht dat de rechtbank niet inhoudelijk is ingegaan op wat hij heeft aangevoerd over de in beroep overgelegde brief van het COC. De grief leidt echter niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, omdat de beroepsgrond over deze brief inhoudelijk geen doel treft. De staatssecretaris heeft zich namelijk niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de brief, tegen de achtergrond van de eigen verklaringen van de vreemdeling en de daarover geformuleerde tegenwerpingen, niet doorslaggevend is voor het antwoord op de vraag of het relaas van de vreemdeling geloofwaardig is. De staatssecretaris heeft dit voldoende gemotiveerd (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 4 augustus 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1754, onder 3.3-3.4).
2.       Wat de vreemdeling verder heeft aangevoerd, leidt ook niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift in zoverre geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
3.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Breda, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.I. van Kesteren, griffier.
w.g. Van Breda
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Kesteren
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 9 maart 2023
897