ECLI:NL:RVS:2024:1024

Raad van State

Datum uitspraak
13 maart 2024
Publicatiedatum
13 maart 2024
Zaaknummer
202301517/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen onrechtmatige bewaring van vreemdeling door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, die op 8 maart 2023 het beroep van de vreemdeling tegen zijn bewaring ongegrond verklaarde. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de vreemdeling op 8 februari 2023 in bewaring gesteld. De rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was om het verzoek om schadevergoeding toe te wijzen. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. R.M. Seth Paul, heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld.

De Raad van State heeft in zijn uitspraak van 13 maart 2024 geoordeeld dat de rechtbank niet tijdig uitspraak heeft gedaan, waardoor de bewaring met ingang van 8 maart 2023 onrechtmatig was. De rechtbank had het onderzoek ter zitting op 28 februari 2023 gesloten, en de termijn voor het doen van uitspraak was op 7 maart 2023 geëindigd. De Raad van State heeft vastgesteld dat er geen feiten of omstandigheden waren die de overschrijding van de termijn rechtvaardigden.

De Raad van State heeft het hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid is veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die zijn opgekomen in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep, tot een bedrag van € 2.625,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Uitspraak

202301517/1/V3.
Datum uitspraak: 13 maart 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 8 maart 2023 in zaak nr. NL23.4904 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 8 februari 2023 heeft de staatssecretaris de vreemdeling in bewaring gesteld.
Bij uitspraak van 8 maart 2023 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. R.M. Seth Paul, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       In zijn tweede grief klaagt de vreemdeling terecht dat de rechtbank niet tijdig uitspraak heeft gedaan (artikel 94, vijfde lid, van de Vw 2000). De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting op 28 februari 2023 gesloten. De laatste dag van de termijn voor het doen van uitspraak was daarom 7 maart 2023. De rechtbank heeft pas op 8 maart 2023 uitspraak gedaan. Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de overschrijding van de termijn rechtvaardigen. De bewaring was daarom met ingang van 8 maart 2023, de dag nadat de termijn voor het doen van uitspraak was geëindigd, onrechtmatig.
1.1.    De rechtbank heeft dat in haar uitspraak van 8 maart 2023 niet onderkend, maar in haar uitspraak van 10 maart 2023 in zaak nr. NL23.6967 op het beroep tegen het voorduren van de maatregel van bewaring wel. De rechtbank heeft dat beroep gegrond verklaard en de opheffing van de maatregel van bewaring bevolen. Ook heeft de rechtbank een schadevergoeding toegekend voor de onrechtmatige bewaring in de periode van 8 maart 2023 tot en met 10 maart 2023 (artikel 106 van de Vw 2000). De door de vreemdeling geleden schade is daarmee reeds vergoed.
1.2.    De grief slaagt.
2.       Wat de vreemdeling in zijn eerste grief heeft aangevoerd, leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat de grief geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
3.       De Afdeling ziet ambtshalve geen reden om de bewaring al vanaf een eerdere datum onrechtmatig te achten. Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het beroep is gegrond. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 8 maart 2023 in zaak nr. NL23.4904;
III.       verklaart het beroep gegrond;
IV.      veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.625,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.A. de Poorter, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Nederhoff, griffier.
w.g. De Poorter
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Nederhoff
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 13 maart 2024
918