ECLI:NL:RVS:2024:1033

Raad van State

Datum uitspraak
13 maart 2024
Publicatiedatum
13 maart 2024
Zaaknummer
202305037/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • E. Steendijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen uitwerkingsplan voor woningbouw in Limmen

Op 30 mei 2023 heeft het college van burgemeester en wethouders van Castricum het uitwerkingsplan "Limmer Linten Notenlint" vastgesteld, dat de bouw van maximaal 40 grondgebonden woningen en een appartementengebouw met maximaal 30 appartementen mogelijk maakt. De appellant, wonend te Limmen, heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, omdat hij zich verzet tegen de ontwikkeling van het appartementengebouw dat dichtbij zijn woning is gepland. Dit gebouw is voorzien op een afstand van 24 tot 37 meter van zijn woning, met een maximale bouwhoogte van 11 meter in drie bouwlagen aan de noordzijde en 14 meter in vier bouwlagen aan de zuidzijde.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 28 februari 2024 behandeld. De appellant betoogde dat het uitwerkingsplan in strijd is met de uitgangspunten van het moederplan, dat bij de vaststelling van het bestemmingsplan "Limmen-Zandzoom" is vastgesteld. Hij stelde dat het aantal appartementen en de bouwhoogte niet in overeenstemming zijn met de eerder vastgestelde regels. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat het uitwerkingsplan voldoet aan de uitwerkingsregels van het moederplan en dat de toelichting bij het moederplan geen juridisch bindende betekenis heeft.

Daarnaast voerde de appellant aan dat het uitwerkingsplan in strijd is met de Welstandsnota 2013, omdat het appartementengebouw niet voldoet aan de eisen voor een evenwichtige bouwmassa en dorpse karakter. De Afdeling oordeelde dat de welstandsnota geen toetsingskader vormt voor uitwerkingsplannen en dat er geen noodzaak is om welstandsnormen op te nemen. Uiteindelijk verklaarde de Afdeling het beroep ongegrond en stelde dat het college geen proceskosten hoeft te vergoeden.

Uitspraak

202305037/1/R1.
Datum uitspraak: 13 maart 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Limmen, gemeente Castricum,
appellant,
en
het college van burgemeester en wethouders van Castricum,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 30 mei 2023 heeft het college het uitwerkingsplan "Limmer Linten Notenlint" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft De [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 februari 2024, waar De [appellant] en het college, vertegenwoordigd door drs. J. Feron en J. van Boven, zijn verschenen. Voorts is ter zitting Ontwikkelingsbedrijf De Limmer Strandwal C.V., vertegenwoordigd door [gemachtigde], als partij gehoord.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een uitwerkingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het uitwerkingsplan onherroepelijk is.
Het ontwerpplan is op 29 juni 2023 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure de Wet ruimtelijke ordening en de Crisis- en herstelwet, zoals die golden vóór 1 januari 2024, van toepassing blijven.
Inleiding
2.       Het uitwerkingsplan maakt de bouw van maximaal 40 grondgebonden woningen en een appartementengebouw met maximaal 30 appartementen mogelijk in het gebied ten noorden van de woningen aan de Visweg 32-36 en ten oosten van de woningen aan de Hogeweg 130-146 in Limmen. De [appellant] woont op het adres [locatie] te Limmen, dat direct grenst aan de noordoostzijde van het plangebied. Hij verzet zich tegen de ontwikkeling die met het uitwerkingsplan mogelijk wordt gemaakt, en in het bijzonder tegen het beoogde appartementengebouw dichtbij zijn woning. Dat gebouw is voorzien op een afstand van 24 m tot 37 m van zijn woning. De maximale bouwhoogte van het noordelijk gedeelte van het appartementengebouw, aan de kant van het Hazelnootlint, is 11 m in drie bouwlagen. Aan de zuidzijde van het appartementengebouw is de maximale bouwhoogte 14 m in vier bouwlagen.
3.       Het uitwerkingsplan is gebaseerd op artikel 17 van de planregels van het bestemmingsplan "Limmen-Zandzoom" van 3 februari 2011 (hierna: het moederplan). Dit artikel is gedeeltelijk herzien door het op 8 juni 2017 vastgestelde bestemmingsplan "Partiële herziening ‘Limmen-Zandzoom’".
Artikel 17 van dit moederplan bevat een uitwerkingsplicht voor gronden die in het moederplan zijn aangewezen voor "Gemengd - Uit te werken 1".
Toetsingskader uitwerkingsplan
4.       Wanneer in een bestemmingsplan een uitwerkingsplicht is opgenomen, moet het college van burgemeester en wethouders in beginsel een uitwerkingsplan vaststellen. Bij een beroep tegen een uitwerkingsplan kan ter beoordeling staan of dit plan is voorbereid en genomen in strijd met het recht. Onder die beoordeling valt de vraag of de uitgewerkte bestemming strookt met de uitwerkingsregels in het bestemmingsplan en, als die regels daarvoor de ruimte laten, met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij geldt de planologische aanvaardbaarheid van de uit te werken bestemming als een gegeven.
Beoordeling van het beroep
5.       De [appellant] betoogt dat met dit uitwerkingsplan ten onrechte meer appartementen en appartementengebouwen met vier bouwlagen mogelijk worden gemaakt dan de raad van de gemeente destijds bij het vaststellen van het moederplan voor ogen had. De [appellant] heeft hiervoor verwezen naar paragraaf 4.2 van de toelichting bij het moederplan. Volgens De [appellant] kan bij de uitleg van de regels van het moederplan niet voorbij worden gegaan aan de plantoelichting, aangezien deze bij elkaar horen. De [appellant] heeft aangevoerd dat uit de plantoelichting volgt dat maximaal 15% van de beoogde woningen als appartementen mogen worden uitgevoerd en dat in gebieden met hogere dichtheden in drie lagen mag worden gebouwd, uitzonderlijk in vier lagen. Aan deze eisen wordt volgens De [appellant] niet voldaan.
5.1.    Niet in geschil is dat het uitwerkingsplan voldoet aan de in artikel 17 van het moederplan vermelde uitwerkingsregels. De [appellant] heeft aangevoerd dat het uitwerkingsplan in strijd is met de in de toelichting van het moederplan opgenomen uitgangspunten. In de uitspraak van 4 oktober 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3677, onder 7.2, heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling hierover overwogen dat uit artikel 3.1.6, eerste lid, van het Besluit ruimtelijke ordening volgt dat de toelichting bij het moederplan geen onderdeel uitmaakt van het plan, zodat daaraan geen juridisch bindende betekenis toekomt. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan het betoog van De [appellant] alleen al daarom niet leiden tot het oordeel dat het college niet voor de in het uitwerkingsplan voorziene woningbouwontwikkeling heeft mogen kiezen.
De Afdeling ziet geen aanleiding over deze beroepsgrond anders te oordelen dan de voorzieningenrechter heeft gedaan.
Het betoog slaagt niet.
6.       De [appellant] betoogt verder dat het uitwerkingsplan in strijd is met de Welstandsnota 2013. Hij heeft hierover aangevoerd dat het appartementengebouw is voorzien op een locatie die in de Welstandsnota 2013 is aangewezen als bijzonder welstandsgebied. Dat betekent volgens De [appellant] dat ter plaatse van het nieuwe appartementengebouw onder meer sprake moet zijn van een evenwichtige bouwmassa en dat de gevelopbouw in balans moet zijn met het dorpse karakter. Ook hebben gebouwen bij voorkeur een onderbouw van één laag en met een kap. Verder behoren de architectonische uitwerking en detaillering zorgvuldig gevarieerd en evenwichtig te zijn en moeten zij het beeld van de dorpse bebouwing volgen. Volgens De [appellant] voldoet het voorziene appartementengebouw hier niet aan.
6.1.    De Afdeling sluit ook over deze beroepsgrond aan bij wat de voorzieningenrechter hierover heeft overwogen in de uitspraak van 4 oktober 2023. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat ook een welstandsnota geen toetsingskader vormt voor vast te stellen uitwerkingsplannen en dat in een uitwerkingsplan in beginsel geen welstandsnormen kunnen worden opgenomen. De voorzieningenrechter heeft in het aangevoerde geen grond gezien voor het oordeel dat het opnemen van welstandsnormen in dit geval uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening niettemin noodzakelijk is. De Afdeling ziet geen aanleiding over deze beroepsgrond anders te oordelen dan de voorzieningenrechter heeft gedaan. Het betoog slaagt niet.
Conclusie
7.       Het beroep is ongegrond.
8.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.J. Deen, griffier.
w.g. Steendijk
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Deen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 13 maart 2024
604