ECLI:NL:RVS:2024:1047

Raad van State

Datum uitspraak
13 maart 2024
Publicatiedatum
13 maart 2024
Zaaknummer
202203265/1/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J. Gundelach
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging wijzigingsplan voor woonbestemming op agrarisch perceel in Alphen

Op 13 maart 2024 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak tussen appellanten A en B, wonend in Alphen (Gld), en het college van burgemeester en wethouders van West Maas en Waal. De zaak betreft een wijzigingsplan dat op 22 maart 2022 door het college is vastgesteld, waarbij de bestemming van een agrarisch perceel aan de Molenstraat 1 in Alphen werd gewijzigd naar een woonbestemming. Appellanten vrezen overlast van de geplande tweede woning op het perceel, dat voorheen een agrarisch bedrijf huisvestte. De Afdeling heeft vastgesteld dat het college niet bevoegd was om het wijzigingsplan vast te stellen, omdat het niet voldeed aan de wijzigingsvoorwaarden van het bestemmingsplan. De Afdeling oordeelde dat de oppervlakte van de te slopen gebouwen niet voldeed aan de vereisten en dat de loods, waarin de tweede woning zou worden gerealiseerd, niet gesloopt zou worden. Hierdoor is het besluit tot vaststelling van het wijzigingsplan vernietigd. De Afdeling heeft het college opgedragen om binnen vier weken na de uitspraak de nodige aanpassingen te verwerken en heeft het college veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van appellanten, die in totaal € 1.750,00 bedragen, evenals het griffierecht van € 184,00.

Uitspraak

202203265/1/R4.
Datum uitspraak: 13 maart 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B], beiden wonend in Alphen (Gld), gemeente West Maas en Waal,
appellanten,
en
het college van burgemeester en wethouders van West Maas en Waal,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 22 maart 2022 heeft het college het wijzigingsplan "Alphen, [locatie 1]" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant A] en [appellant B] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 15 februari 2024, waar [appellant A] en [appellant B], bijgestaan door mr. E. Geerings, advocaat in Veldhoven, en het college, vertegenwoordigd door mr. E.T. de Jong, advocaat in Arnhem, zijn verschenen.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een wijzigingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd, het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het wijzigingsplan onherroepelijk is.
Het ontwerpplan is op 23 september 2021 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro), zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
Inleiding
2.       Het plan voorziet in een woonbestemming op een gedeelte van het perceel [locatie 1] in Alphen (hierna: perceel). Op dit perceel was voorheen een agrarisch bedrijf gevestigd. De bedrijfsactiviteiten zijn gestaakt en de eigenaar van het perceel heeft verzocht de bestemming "Agrarisch - Oeverwal" uit het bestemmingsplan "Buitengebied West Maas en Waal" van 27 juni 2013 gedeeltelijk om te zetten in een woonbestemming. De bedrijfswoning, waarin zij woont, wordt planologisch omgezet in een reguliere woning en in een bestaande loods wordt een tweede woning met berging gerealiseerd. In ruil daarvoor wordt de resterende agrarische bedrijfsbebouwing gesloopt. [appellant A] en [appellant B] wonen aan [locatie 2], naast de plek met de loods waarin de tweede woning met berging mogelijk is gemaakt. Zij vrezen van het gebruik overlast te zullen ondervinden.
2.1.    De relevante wettelijke regels en planregels zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak, die van de uitspraak deel uitmaakt.
Bevoegdheid
3.       [appellant A] en [appellant B] betogen dat het college niet bevoegd is om het plan vast te stellen, omdat het om een bestemmingsplan gaat. Hiervoor verwijzen zij naar de gemeentelijke publicatie waarin staat dat een bestemmingsplan is vastgesteld, naar wat daarover in de plantoelichting is uiteengezet en naar de omstandigheid dat de nota van zienswijzen door de gemeenteraad is behandeld.
3.1.    Dit betoog slaagt niet. Hoewel het college in de stukken niet eenduidig is geweest over wat voor plan is vastgesteld, wat het college ook erkent, is naar het oordeel van de Afdeling duidelijk dat het hier om een wijzigingsplan gaat. De vaststelling daarvan staat op de besluitenlijst van het college van 22 maart 2022 en het plan is op ruimtelijkeplannen.nl ook te vinden als wijzigingsplan. Het college heeft toepassing gegeven aan zijn bevoegdheid in artikel 4.8.3 van de regels van het bestemmingsplan om een wijzigingsplan vast te stellen. Dat ook de raad de nota van zienswijzen zou hebben behandeld, maakt dat niet anders.
Reactie op zienswijze
4.       [appellant A] en [appellant B] betogen dat zij pas op 15 mei 2022, bijna twee maanden na de vaststelling van het wijzigingsplan en bijna een maand na de publicatie van de vaststelling van het plan, per e-mail een bericht hebben ontvangen over hun zienswijze. Dit was te laat. Bovendien gaat die e-mail in op wijzigingen die betrekking hebben op een aan te vragen omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen. Daarmee is ten onrechte de indruk gewekt dat met hun belangen rekening is gehouden, zo voeren [appellant A] en [appellant B] aan.
4.1.    [appellant A] en [appellant B] betogen terecht, zoals het college ook erkent, dat zij eerder over de vaststelling van het wijzigingsplan hadden moeten worden geïnformeerd. Zij hebben namelijk een zienswijze over het ontwerpplan naar voren gebracht. Op grond van artikel 3.9a, gelezen in samenhang met artikel 3.8, derde lid, van de Wro had het college hun overeenkomstig artikel 3:43 van de Algemene wet bestuursrecht tegelijkertijd met of zo spoedig mogelijk na de bekendmaking van het vaststellingsbesluit daarvan mededeling moeten doen. De bekendmaking heeft plaatsgevonden op 20 april 2022. Daarvan is [appellant A] en [appellant B] ruim drie weken later, en daarmee niet tijdig, mededeling gedaan. Maar, dit en wat zij nog meer naar voren hebben gebracht, gaat over (mogelijke) onregelmatigheden van na de datum van het vaststellingsbesluit. Die kunnen alleen al daarom de rechtmatigheid van dat besluit niet aantasten. Deze (mogelijke) onregelmatigheden kunnen dus geen reden zijn voor de vernietiging van het vaststellingsbesluit.
Het betoog slaagt niet.
Toetsing aan wijzigingsvoorwaarden
5.       [appellant A] en [appellant B] betogen dat het wijzigingsplan in strijd is met de wijzigingsvoorwaarde in artikel 4.8.3, aanhef en onder f, sub 2, van de regels van het bestemmingsplan. Volgens hen is de oppervlakte van de te slopen bedrijfsgebouwen op het perceel te gering om in aanmerking te kunnen komen voor het oprichten van een tweede woning. Ten onrechte is de loods waar de tweede woning in komt, meegerekend als een te slopen bedrijfsgebouw. Bovendien is die loods veel te groot voor een woning. Verder is bij een van de te slopen schuren ten onrechte een overkapping van ongeveer 120 m2 in de sloopoppervlakte meegeteld. Al met al bedraagt de oppervlakte van de te slopen gebouwen ongeveer 430 m2, terwijl dit volgens het bestemmingsplan 1.000 m2 zou moeten zijn, zo betogen [appellant A] en [appellant B]. Daarbij achten zij het wijzigingsplan bovendien niet uitvoerbaar omdat vergunningverlening door strijd met de regels van het bestemmingsplan niet mogelijk zal zijn.
5.1.    Het college is van mening dat het plan niet strijdig is met de wijzigingsvoorwaarde dat 1.000 m2 aan opstallen moet worden gesloopt om één woning te kunnen terugbouwen. Er worden drie opstallen gesloopt met een totale oppervlakte van 550 m2. De loods op het perceel krijgt een tweede leven als woonobject. Behoud daarvan levert een positieve bijdrage op uit een oogpunt van milieu, duurzaamheid en stedenbouw. Omdat de loods mag worden gesloopt, mag de oppervlakte daarvan volgens het college worden meegeteld, zodat op 1.000 m2 wordt uitgekomen.
5.2.    De Afdeling stelt vast dat de loods een oppervlakte van 450 m2 en een inhoud van ongeveer 2.600 m3 heeft. De loods wordt niet gesloopt. Op de zitting heeft de raad gesteld dat de tweede woning een oppervlakte van 250 m2 en een inhoud van 800 m3 zal hebben. De berging in de loods zal 200 m2 groot zijn. Maar in de Schets landschappelijke inpassing in paragraaf 2.3 van de plantoelichting is een geheel andere oppervlakteverhouding zichtbaar. In die tekening is de woning veel kleiner dan de rest van de loods.
5.3.    De Afdeling overweegt dat het college ervan uitgaat dat de woning met berging in de bestaande loods wordt gebouwd en dat de loods daarom voor de hoeveelheid te slopen oppervlakte aan opstallen kan worden meegeteld zonder dat deze feitelijk wordt gesloopt. Maar zo’n salderingsregeling staat niet in de betreffende wijzigingsvoorwaarde; de voorwaarde gaat uit van gesloopte gebouwen. De Afdeling volgt het college daarom niet in zijn standpunt dat de omstandigheid dat de loods mag worden gesloopt, maakt dat de oppervlakte daarvan meegeteld kan worden voor de hoeveelheid te slopen vierkante meters. Het plan is daarom vastgesteld in strijd met de wijzigingsvoorwaarde in het bestemmingsplan. Overigens heeft het college ook niet inzichtelijk gemaakt hoe binnen de regels van het wijzigingsplan en bestemmingsplan een woning met een oppervlakte van 250 m2 en een berging van 200 m2 mogelijk gemaakt kunnen worden, anders dan dat dit volgt uit de omvang die de loods nu eenmaal heeft.
Het betoog slaagt.
Conclusie
6.       Gelet op wat de Afdeling onder 5.3 heeft overwogen, is het besluit tot vaststelling van het wijzigingsplan genomen in strijd met artikel 3.6, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wro, gelezen in samenhang met artikel 4.8.3, aanhef en onder f, sub 2, van de regels van het bestemmingplan. Het beroep is gegrond. Het vaststellingsbesluit wordt vernietigd. Wat [appellant A] en [appellant B] verder hebben aangevoerd, hoeft niet te worden besproken.
7.       De Afdeling ziet aanleiding het college op te dragen het hierna in de beslissing nader aangeduide onderdeel van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken op de landelijke voorziening.
8.       Het college moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het beroep gegrond;
II.       vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van West Maas en Waal van 22 maart 2022 tot vaststelling van het wijzigingsplan "Alphen, [locatie 1]";
III.      draagt het college van burgemeester en wethouders van West Maas en Waal op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat het hiervoor vermelde onderdeel II wordt verwerkt op de landelijke voorziening;
IV.     veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van West Maas en Waal tot vergoeding van bij [appellant A] en [appellant B] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.750,00, geheel toe te rekenen aan door derden beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling aan een van hen het college aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;
V.      gelast dat het college van burgemeester en wethouders van West Maas en Waal aan [appellant A] en [appellant B] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 184,00 vergoedt, met dien verstande dat bij betaling aan een van hen het college aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.
Aldus vastgesteld door mr. J. Gundelach, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Bechinka, griffier.
w.g. Gundelach
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Bechinka
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 13 maart 2024
371
BIJLAGE wettelijke bepalingen en planregels
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 3:43
1. Tegelijkertijd met of zo spoedig mogelijk na de bekendmaking wordt van het besluit mededeling gedaan aan degenen die bij de voorbereiding ervan hun zienswijze naar voren hebben gebracht. […]
2. Bij de mededeling van een besluit wordt tevens vermeld wanneer en hoe de bekendmaking ervan heeft plaatsgevonden.
Artikel 3:46
Een besluit dient te berusten op een deugdelijke motivering.
Wet ruimtelijke ordening
Artikel 3.8, derde lid
De bekendmaking van het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan geschiedt binnen twee weken na de vaststelling. In afwijking van artikel 6 van de Bekendmakingswet geschiedt de bekendmaking door kennisgeving van het besluit of van de zakelijke inhoud ervan in het gemeenteblad. In afwijking van artikel 3:1, eerste lid, onder b, van de Algemene wet bestuursrecht zijn op een besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan de artikelen 3:43, 3:44 en 3:45 en afdeling 3.7 van die wet van toepassing.
Artikel 3.9a, eerste lid
Op de voorbereiding van een wijziging of uitwerking van een bestemmingsplan is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing, met dien verstande dat burgemeester en wethouders binnen acht weken na afloop van de termijn van terinzageligging omtrent de uitwerking of wijziging besluiten. Op het besluit tot vaststelling van een wijziging of uitwerking van een bestemmingsplan is artikel 3.8, derde lid, van overeenkomstige toepassing.
Regels van het bestemmingsplan "Buitengebied West Maas en Waal"
Artikel 4.8.3 Wijziging agrarisch bedrijf in woonfunctie
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming 'Agrarisch - Oeverwal' van een bouwvlak wijzigen in 'Wonen' onder de volgende voorwaarden:
a.       De regeling voor functieverandering geldt niet alleen voor vrijgekomen legale agrarische bedrijfsgebouwen die minstens vijf jaar rechtmatig in agrarisch gebruik zijn geweest;
b.       Functieverandering mag niet leiden tot een beperking van de ontwikkelingsmogelijkheden voor omliggende agrarische bedrijven.
c.       Nieuwe bebouwing wordt alleen toegestaan wanneer deze op een goede landschappelijke en stedenbouwkundige wijze kan worden ingepast in het buitengebied. Een goede landschappelijke inpassing door streekeigen beplanting moet zijn gewaarborgd door een door burgemeester en wethouders goedgekeurd inrichtingsplan;
d.       Bebouwing met monumentale of karakteristieke waarde mag volledig worden hergebruikt voor de nieuwe functie;
e.       De belangen van in de omgeving aanwezige functies en waarden mogen niet onevenredig worden geschaad;
f.       De initiatiefnemer heeft bij sloop van (voormalige) agrarische bedrijfsgebouwen de keuze zijn bestaande woning uit te breiden, een extra woning te bouwen of nieuwe bijbehorende bouwwerken op te richten:
1.       Bij sloop van alle agrarische bedrijfsgebouwen mag de (voormalige) bedrijfswoning tot maximaal 1.200 m3 worden uitgebreid. De toegestane inhoud van de uitbreiding is gerelateerd aan de totale oppervlakte van de gesloopte gebouwen, zoals vermeld in onderstaande tabel:
gesloopte oppervlakte bedrijfsgebouwen in m2  extra uitbreiding woning in m3
0 -750 m2    0,5 m3 per gesloopte m2
>750 m2     0,35 m3 per gesloopte m2
2.       Bij de bouw van een extra woning geldt dat de oppervlakte van de nieuwe woning maximaal 50% bedraagt van de oppervlakte van de gebouwen, die gesloopt mag worden om voor deze regeling in aanmerking te komen. De toegestane inhoud van de extra woning is gerelateerd aan de totale oppervlakte van de gesloopte gebouwen zoals vermeld in onderstaande tabel:
Gesloopte oppervlakte bedrijfsgebouwen in m2  Volume extra woning in m3
0-1.000 m2  Bouw extra woning niet mogelijk
> 1.000 m2 Bouw woning van maximaal 800 m3
3.       Om bij de bouw van een extra woning voor saldering in aanmerking te komen gelden voor elk van de bij de saldering betrokken percelen de volgende voorwaarden:
        voor elk perceel geldt dat alle vrijgekomen agrarische bedrijfsgebouwen moeten worden gesloopt met een minimum van 250 m2;
        de extra woning wordt gerealiseerd daar waar dat uit ruimtelijke oogpunt het meest passend is.
4.       Bij sloop van alle vrijgekomen agrarische bedrijfsgebouwen mag 60% van de gesloopte oppervlakte als bijbehorend bouwwerk van de bestaande bedrijfswoning worden teruggebouwd onder voorwaarde dat de totale oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken (bestaand en nieuw) maximaal 200 m2 bedraagt;
g.       De bestemming 'Agrarisch - Oeverwal' van het bouwvlak vervalt;
h.       De regels van de bestemming 'Wonen' zijn overeenkomstig van toepassing.