ECLI:NL:RVS:2024:1107

Raad van State

Datum uitspraak
5 maart 2024
Publicatiedatum
19 maart 2024
Zaaknummer
202303811/1/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit college van burgemeester en wethouders van Den Haag inzake ongegrondverklaring bezwaar

In deze zaak gaat het om een beroep dat is ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, gedateerd 27 maart 2023. Dit besluit verklaarde het bezwaar van de appellante tegen een eerder besluit van 6 februari 2023 ongegrond. De mondelinge uitspraak vond plaats op 5 maart 2024, waarbij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State de zaak behandelde. Tijdens de zitting was Staatsraad mr. J.H. van Breda de voorzitter, bijgestaan door griffier mr. J. Houtman-van de Meerakker.

De Afdeling heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard. Dit besluit is genomen omdat het college op 7 februari 2024 het eerdere besluit van 27 maart 2023 heeft ingetrokken en het besluit van 6 februari 2023 heeft herroepen. Hierdoor is het college volledig tegemoetgekomen aan de bezwaren van de appellante. De appellante heeft tijdens de procedure niet aangegeven dat zij nog een belang had bij een beoordeling van haar beroep, wat leidde tot de conclusie dat er geen procesbelang meer was.

Daarnaast heeft het college ter zitting verklaard dat het reeds het door de appellante betaalde griffierecht heeft vergoed. Het college is niet verplicht om proceskosten te vergoeden, gezien de omstandigheden van de zaak. De uitspraak is openbaar en is gedaan in het kader van de bestuursrechtspraak.

Uitspraak

202303811/1/R4.
Datum uitspraak: 5 maart 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak (artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[appellante], wonend te Den Haag,
appellante,
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.
Openbare zitting gehouden op 5 maart 2024 om 10:00 uur.
Tegenwoordig:
Staatsraad mr. J.H. van Breda, voorzitter griffier: mr. J. Houtman-van de Meerakker
Verschenen:
Het college, vertegenwoordigd door bc. Q.D.J. Ramroop;
Het beroep richt zich tegen het besluit van het college van 27 maart 2023, waarbij het bezwaar van [appellante] tegen het besluit van 6 februari 2023 ongegrond is verklaard.
De Afdeling verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Gronden:
Het college heeft bij besluit van 7 februari 2024 het besluit van 27 maart 2023 ingetrokken en het besluit van 6 februari 2023 herroepen.
Hiermee is het college volledig tegemoet gekomen aan het beroep van [appellante] tegen het besluit van 27 maart 2023. [appellante] heeft niet aangegeven dat zij nog een belang heeft bij een beoordeling van haar beroep. Gelet op het voorgaande is er geen procesbelang meer. Het beroep is daarom niet-ontvankelijk.
Ter zitting heeft het college verklaard het door [appellante] betaalde griffierecht al te hebben vergoed.
Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
w.g. Van Breda
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Houtman-van de Meerakker
griffier
929