202303505/1/R1.
Datum uitspraak: 20 maart 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Menaam, gemeente Waadhoeke,
appellant,
en
het college van burgemeester en wethouders van Waadhoeke,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 28 oktober 2022 heeft het college het verzoek om handhaving van [appellant] met betrekking tot de leeflaag van de geluidswal aan de Rijkstraatweg in Menaam afgewezen.
Bij besluit van 24 april 2023 heeft het college het bezwaar van [appellant] daartegen ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Grondnet Grondverwerking & Hergebruik B.V. heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 februari 2024, waar het college, vertegenwoordigd door G. Haisma, G. de Vries en S. Huizingh, is verschenen. Voorts is ter zitting Grondnet Grondverwerking & Hergebruik B.V., vertegenwoordigd door W.H.R. van Boetzelaer, advocaat te Heerenveen, en [gemachtigde], als partij gehoord.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet, de Invoeringswet Omgevingswet en de Aanvullingswet bodem Omgevingswet in werking getreden. Voor de beoordeling van het beroep tegen het besluit van 23 februari 2022 is het recht zoals dat gold ten tijde van het nemen van dat besluit bepalend.
Inleiding
2. [appellant] woont aan de [locatie] in Menaam. Hij heeft op 17 mei 2022 een verzoek om handhaving ingediend tegen de aanleg van een aarden geluidswal aan de Rijksstraatweg in Menaam. Voor de geluidswal is een aanlegvergunning verleend in 2008 met een wijziging in 2020. [appellant] heeft verzocht om handhaving van de dikte van de leeflaag, zoals voorgeschreven in de vergunning. Volgens [appellant] wordt niet de vereiste 50 cm dikte aan schone grond in de bovenlaag aangebracht. Verder heeft hij zich in het handhavingsverzoek op het standpunt gesteld dat de manier van aanbrengen zal leiden tot erosie bij overmatige neerslag.
Naar aanleiding van dat verzoek hebben toezichthouders van de Friese Uitvoeringsdienst Milieu en Omgeving (hierna: de FUMO) namens het college op 18 mei 2022 en 19 mei 2022 een controle ter plaatse uitgevoerd. Daaruit is naar voren gekomen dat de leeflaag overal dikker was dan 85 cm. Ook is er geen directie vervuiling via erosie geconstateerd. Bij brief van 20 juli 2022 heeft het college het voornemen het verzoek af te wijzen naar [appellant] verzonden. Tegen dit voornemen heeft [appellant] een zienswijze ingediend. Naar aanleiding van die zienswijze heeft het college bij brief van 11 augustus 2022 laten weten dat er meer onderzoek nodig is en de termijn voor het nemen van een besluit op het handhavingsverzoek verlengd tot 1 november 2022.
Bij besluit van 28 oktober 2022 heeft het college het handhavingsverzoek afgewezen. Bij besluit van 24 maart 2023 heeft het college het bezwaar van [appellant] tegen dat besluit, onder verwijzing naar het advies van de Adviescommissie bezwaarschriften, ongegrond verklaard.
Omvang van het geding
3. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, bijvoorbeeld in de uitspaak van 10 december 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4517, kan de reikwijdte van een handhavingsverzoek na het primaire besluit niet meer worden uitgebreid. De inhoud van het verzoek is bepalend voor de omvang van het geding. Het handhavingsverzoek van [appellant] ging primair over de dikte van de leeflaag, zoals voorgeschreven in de vergunning. Verder ging dat verzoek over de manier van aanbrengen van grond die volgens [appellant] zal leiden tot erosie bij overmatige neerslag. Hij heeft in dat verband gesteld dat het aanbrengen van een dunne leeflaag met schone grond op een glad stuk grond de kans op erosie vergroot. De Afdeling is van oordeel dat de beroepsgronden van [appellant] over of de leeflaag uit schone grond bestaat en over het wijzigen van de aanlegvergunning met nieuwe profieltekeningen geen betrekking hebben op de gronden die hij in zijn handhavingsverzoek aanvoerde. Daarmee is [appellant] in beroep buiten de omvang van het geding getreden. De Afdeling zal deze gronden daarom onbesproken laten. [appellant] heeft voorts in beroep de gronden die hij had aangevoerd in zijn handhavingsverzoek, en die door het college in zijn besluit van 24 maart 2023 gemotiveerd zijn weersproken, niet meer herhaald. De Afdeling ziet dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat het college het handhavingsverzoek onterecht heeft afgewezen.
Conclusie
4. Het beroep is ongegrond.
5. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. A. Kuijer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, griffier.
w.g. Kuijer
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Sparreboom
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 maart 2024
195-1036