202204320/1/R3.
Datum uitspraak: 20 maart 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant] en anderen, allen wonend te Ezinge, gemeente Westerkwartier,
appellanten,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Westerkwartier,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 7 juni 2022 heeft het college het wijzigingsplan "Klieflocatie Ezinge" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] en anderen hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 februari 2024, waar [appellant] en anderen, vertegenwoordigd door [appellant] en [andere appellant], het college, vertegenwoordigd door A.B. Bergsma en J. Legters.
Voorts is ter zitting Rizoem, vertegenwoordigd door [gemachtigde], als partij gehoord.
Overwegingen
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een wijzigingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het wijzigingsplan onherroepelijk is.
Het ontwerpplan is op 29 maart 2022 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro), zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
Inleiding
2. Het plan voorziet in een wijziging van het bestemmingsplan "Ezinge", vastgesteld op 7 juni 2012 (hierna: het moederplan). Op grond van het moederplan is aan de gronden van het plangebied onder meer de functieaanduiding "wro - zone - wijzigingsgebied 2" toegekend. Op grond van artikel 26 van de regels van het moederplan kunnen de gronden waaraan de functieaanduiding "wro - zone - wijzigingsgebied 2" is toegekend worden gewijzigd ten behoeve van herstructurering van de bestaande bouw met dien verstande dat het bepaalde in artikel 17 van de regels van het moederplan ten aanzien van wonen van overeenkomstige toepassing is. Daarnaast staat in artikel 26, aanhef en lid 2, van de regels van het moederplan dat voor deze gronden in geval van nieuwbouw mag worden afgeweken van het ter plaatse aangeduide bouwvlak, met dien verstande dat het bouwvlak middels de wijziging nader zal worden bepaald dat het maximum aantal woningen niet meer dan zeven bedraagt, dat de woningen twee aaneen dan wel vrijstaand worden gebouwd, dat de goothoogte van het hoofdbouwvolume niet meer dan 6 m mag bedragen en dat er pas mag worden gebouwd nadat 10% waterberging op de locatie wordt gerealiseerd of compensatie in overleg met het waterschap elders/op een andere wijze zal geschieden.
Het bestreden wijzigingsplan voorziet in de mogelijkheid om op de voormalige schoollocatie op de hoek van de Van Giffenstraat en de Chaukenstraat in Ezinge drie twee-onder-een kapwoningen te realiseren.
3. [appellant] en anderen wonen rondom de gronden van het plangebied. Zij kunnen zich niet verenigen met het bestreden plan. Zij stellen onder meer dat de maximale toegestane bouwhoogte van de voorziene woningen te hoog is.
4. Rizoem is de projectontwikkelaar en eigenaar van de gronden van het plangebied.
Ontvankelijkheid
5. Bij brief van 19 juli 2022 heeft [appellant] namens zichzelf en nog enkele andere omwonenden beroep ingesteld. [appellant] en anderen stellen voor het eerst in hun nadere stuk van 27 juli 2022 dat het beroep ook is ingediend namens [persoon A] en [persoon B].
In artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) staat dat de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken bedraagt. De in artikel 8:1, gelezen in verbinding met artikel 6:7 van de Awb neergelegde regeling voor het instellen van beroep brengt met zich dat de identiteit van degene die beroep heeft ingesteld kenbaar moet zijn voor het einde van de beroepstermijn.
De Afdeling stelt vast dat de beroepstermijn liep van 14 juni 2022 tot en met 26 juli 2022. Dit betekent dat het beroep, voor zover ingesteld door [persoon A] en [persoon B], niet-ontvankelijk is.
Toetsingskader
6. Met het bestaan van de wijzigingsbevoegdheid in een bestemmingsplan mag de planologische aanvaardbaarheid van de nieuwe bestemming binnen het gebied waarover de wijzigingsbevoegdheid gaat in beginsel als een gegeven worden beschouwd als is voldaan aan de in het bestemmingsplan gestelde wijzigingsvoorwaarden. Dit neemt niet weg dat het bij het vaststellen van een wijzigingsplan gaat om een bevoegdheid en niet om een plicht. Het feit dat is voldaan aan de wijzigingsvoorwaarden die in een bestemmingsplan zijn opgenomen, doet niets af aan de plicht van het college van burgemeester en wethouders om in de besluitvorming over de vaststelling van een wijzigingsplan ook na te gaan of uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, gelet op de betrokken belangen, wijziging van de oorspronkelijke bestemming gerechtvaardigd is.
Inspraak
7. [appellant] en anderen voeren aan dat er ten onrechte niet een inspraakbijeenkomst is georganiseerd over de definitieve plannen voor de voorziene ontwikkeling, terwijl dit wel aan hen door de wethouder is beloofd. [appellant] en anderen wijzen erop dat uit een artikel uit de lokale krant blijkt dat er wel inloopbijeenkomsten zijn georganiseerd voor ontwikkelingen in anderen dorpen.
7.1. Het bieden van inspraak voorafgaande aan de terinzagelegging van het ontwerpwijzigingsplan maakt geen onderdeel uit van de in de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening geregelde bestemmingsplanprocedure. Nu het [appellant] en anderen gaat om de fase van de totstandkoming van het plan vóór het ter inzage leggen van het ontwerpplan, kan het onvoldoende bieden van mogelijkheden voor inspraak in zoverre geen gevolgen hebben voor de rechtmatigheid van de bestemmingsplanprocedure en het bestemmingsplan. Ook de Inspraakverordening van de gemeente Westerkwartier verplicht het college niet tot het bieden van inspraak voorafgaande aan de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan. Daarbij is, mede gelet op wat het college hierover in het verweerschrift schrijft, onvoldoende aannemelijk geworden dat de wethouder een harde toezegging heeft gedaan over een inspraakbijeenkomst. De Afdeling ziet in het aangevoerde geen grond voor het oordeel dat het plan in zoverre onzorgvuldig tot stand is gekomen.
Het betoog faalt.
Maximale toegestane bouwhoogte
8. [appellant] en anderen voeren aan dat de voorziene woningen ten onrechte een maximaal toegestane nokhoogte van 9,794 m hebben. De woningen aan de Van Giffenstraat hebben een nokhoogte van 7,22 m en dat betekent dat de voorziene woningen ruim 2,50 m hoger zijn. Volgens hen moeten de voorziene woningen worden aangepast naar de nokhoogte van de bestaande omliggende woningen. [appellant] en anderen wijzen er daarbij op dat de zolder van de voorziene woningen volgens hen niet hoger dan 2,6 m hoeft te zijn.
8.1. De Afdeling stelt vast dat op grond van het bestreden plan aan de voorziene woningen op grond van artikel 3.2.1, aanhef en lid e, van de planregels een maximale toegestane goot- en bouwhoogte van ten hoogste 6 m respectievelijk 9 m mogen hebben. De Afdeling is van oordeel dat het college een maximale toegestane bouwhoogte van 9 m heeft kunnen toestaan. Voor de woningen aan de Van Giffenstraat is het moederplan van toepassing. Op grond van dit plan geldt voor de gronden waaraan de bestemming "Woongebied" is toegekend op grond van artikel 17.2.1, aanhef en onder d, van de planregels dat woningen een maximale toegestane goot- en bouwhoogte van ten hoogste 3,5 m respectievelijk 9 m mogen hebben, dan wel ten hoogste de goot- en bouwhoogte van de bestaande woning indien deze meer bedragen. Een maximale toegestane bouwhoogte van 9 m voor de voorziene ontwikkeling is dus geen ongebruikelijke bouwhoogte in de omgeving van het plangebied. Dat de woningen feitelijk lager zijn, is niet van belang. Anders dan [appellant] en anderen aanvoeren, zijn niet de feitelijke, maar de maximale planologische mogelijkheden bepalend.
Het betoog faalt.
Verkoopprijs starters
9. [appellant] en anderen stellen dat de voorziene woningen te duur zijn voor starters. Volgens hen hebben de voorziene woningen een koopprijs van € 270.000,00. Volgens hen zullen de prijzen nog meer stijgen vanwege de sterk stijgende prijzen van bouwmaterialen en de stijgende rente. Daarnaast is deze prijs door starters ook niet te betalen, omdat de voorziene woningen worden opgeleverd zonder keuken, badkamer en schuur en dus hebben toekomstige bewoners meer geld nodig om de voorziene woning bewoonbaar te maken. Op de zitting hebben [appellant] en anderen nader toegelicht dat het van belang is dat starters met jonge kinderen een goede stimulans geven aan het dorp voor het voortbestaan van de basisschool en anderen voorzieningen.
9.1. Het college verwijst in zijn verweerschrift naar de Woonvisie Westerkwartier 2020-2025 waaruit volgt dat er behoefte is aan de voorziene woningen. Daarnaast stelt het college dat de voorziene woningen voor een brede doelgroep bereikbaar zijn, namelijk doorstromers en starters. De voorziene woningen voldoen ook aan de huidige eisen om ze levensloop geschikt te maken.
9.2. De Afdeling overweegt dat het betoog over de verkoopprijs van de voorziene woningen strekt ter bescherming van het belang van de toekomstige bewoners van de te bouwen woningen. Dit betoog strekt derhalve niet ter bescherming van de belangen van [appellant] en anderen. Het in artikel 8:69a van de Awb neergelegde relativiteitsvereiste staat in de weg aan vernietiging van het bestreden besluit. De Afdeling zal deze beroepsgrond daarom niet inhoudelijk bespreken.
Conclusie
10. Het beroep, voor zover ingesteld door [persoon A] en [persoon B], is niet-ontvankelijk. Het beroep is voor het overige ongegrond.
11. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep van [appellant] en anderen niet-ontvankelijk, voor zover het mede is ingesteld namens [persoon A] en [persoon B];
II. verklaart het beroep van [appellant] en anderen voor het overige ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Breda, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.M.W. van Ewijk, griffier.
w.g. Van Breda
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Ewijk
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 maart 2024
867