ECLI:NL:RVS:2024:1370

Raad van State

Datum uitspraak
2 april 2024
Publicatiedatum
3 april 2024
Zaaknummer
202402013/2/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • J.Th. Drop
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak met betrekking tot tijdelijke bescherming

Op 2 april 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak waarin een vreemdeling verzocht om een voorlopige voorziening. De vreemdeling was eerder door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 1 september 2023 geïnformeerd dat zijn recht op bescherming op grond van de Richtlijn 2001/55/EG zou eindigen op 4 september 2023. Dit besluit werd op 31 januari 2024 ingetrokken, maar op 4 maart 2024 werd de vreemdeling opgedragen de Europese Unie binnen 28 dagen te verlaten. De rechtbank Den Haag had op 28 maart 2024 het beroep van de vreemdeling tegen deze besluiten niet-ontvankelijk verklaard en ongegrond verklaard.

De vreemdeling heeft hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat hij niet zou worden uitgezet en behandeld zou worden alsof het recht op tijdelijke bescherming op hem van toepassing blijft. De voorzieningenrechter heeft, na beoordeling van de ingediende stukken, besloten om de voorlopige voorziening te treffen. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 875,00 werden vastgesteld, geheel toe te rekenen aan beroepsmatige rechtsbijstand. De uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldige afwegingen in vreemdelingenzaken, vooral in het licht van tijdelijke bescherming.

Uitspraak

202402013/2/V3.
Datum uitspraak: 2 april 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
verzoeker,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 28 maart 2024 in zaken nrs. NL23.29253 en NL24.9702 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 1 september 2023 heeft de staatssecretaris bepaald dat op 4 september 2023 het recht op bescherming eindigt dat de vreemdeling geniet op grond van Richtlijn 2001/55/EG (hierna: de Richtlijn Tijdelijke Bescherming) en het daarop gebaseerde Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/382 van 4 maart 2022. De staatssecretaris heeft dit besluit op 31 januari 2024 ingetrokken.
Bij besluit van 4 maart 2024 heeft de staatssecretaris de vreemdeling opgedragen de Europese Unie na die dag binnen 28 dagen te verlaten.
Bij uitspraak van 28 maart 2024 heeft de rechtbank het door de vreemdeling ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard voor zover gericht tegen het besluit van 1 september 2023 en ongegrond verklaard voor zover dat beroep mede betrekking had op het besluit van 4 maart 2024. De rechtbank heeft het door de vreemdeling tegen het besluit van 4 maart 2024 ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld. Ook heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De vreemdeling heeft een nader stuk ingediend.
Overwegingen
1.       De vreemdeling heeft de voorzieningenrechter verzocht de voorlopige voorziening te treffen dat hij niet wordt uitgezet en dat hij zal worden behandeld alsof het recht op tijdelijke bescherming op grond van de Richtlijn Tijdelijke Bescherming en de daarop gebaseerde Uitvoeringsbesluiten (EU) 2022/382 van 4 maart 2022 en (EU) 2023/2409 van 19 oktober 2023, op hem van toepassing blijft.
2.       Gelet op wat is aangevoerd, treft de voorzieningenrechter een voorlopige voorziening (uitspraak van de Afdeling van vandaag, ECLI:NL:RVS:2024:1366).
3.       De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat de vreemdeling niet wordt uitgezet en dat hij wordt behandeld alsof het recht op tijdelijke bescherming bedoeld in de Richtlijn Tijdelijke Bescherming, en de daarop gebaseerde Uitvoeringsbesluiten, op hem van toepassing is, totdat op het door hem ingestelde hoger beroep is beslist;
II.       veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 875,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. J.Th. Drop, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, griffier.
w.g. Drop
voorzieningenrechter
w.g. Van Meurs-Heuvel
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 2 april 2024
47-967