202302970/1/R4.
Datum uitspraak: 3 april 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te Doorn, gemeente Utrechtse Heuvelrug,
appellante,
en
het college van burgemeester en wethouders van Utrechtse Heuvelrug,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 24 februari 2023 heeft het college zijn beslissing om op 20 februari 2023 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening Utrechtse Heuvelrug 2016 van de gemeente Utrechtse Heuvelrug aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang, te weten € 150,00, voor rekening van [appellante] komen.
Bij besluit van 6 april 2023 heeft het college het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op zitting behandeld op 5 maart 2024, waar het college, vertegenwoordigd door E. van der Molen, is verschenen.
Overwegingen
1. De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een huisvuilzak die op 20 februari 2023 in Doorn is aangetroffen op de openbare weg ter hoogte van de ondergrondse restafvalcontainer (hierna: de orac) aan de Boswijklaan. Het college is ervan uitgegaan dat [appellante] de huisvuilzak verkeerd heeft aangeboden, omdat daarin een medicijndoosje is aangetroffen voorzien van een adreslabel met daarop haar naam en adres.
2. [appellante] betwist niet dat zij de huisvuilzak naast de orac heeft geplaatst. Volgens [appellante] werkte de orac niet op 19 februari 2023. [appellante] betoogt dat de gemeente Utrechtse Heuvelrug er zorg voor dient te dragen dat de afvalcontainers werken. Vanwege knieproblemen, waarvoor zij op 20 februari 2023 een operatie heeft moeten ondergaan, was het voor [appellante] niet mogelijk om haar afval bij een verderop gelegen afvalcontainer aan te bieden. Zij was daarvoor te slecht ter been.
2.1. In artikel 5:25, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is bepaald dat de toepassing van bestuursdwang op kosten van de overtreder geschiedt, tenzij deze kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen.
2.2. De Afdeling stelt voorop dat deze procedure gaat over de rechtmatigheid van het besluit van het college om spoedeisende bestuursdwang toe te passen en de kosten daarvan in rekening te brengen bij [appellante]. Deze procedure gaat niet over de vraag of de gemeente voor een werkende orac dient te zorgen.
Het college heeft navraag gedaan bij de beheerder afvalinzameling bij de gemeente Utrechtse Heuvelrug. Daaruit is gebleken dat op
19 februari 2023 geen sprake is geweest van storingen aan de container. Ook indien zou zijn gebleken dat de orac aan de Boswijklaan niet werkte toen [appellante] de huisvuilzak daarin wilde weggooien, ontsloeg die omstandigheid haar overigens niet van haar verplichting om haar huisvuil op de juiste wijze ter inzameling aan te bieden, bijvoorbeeld bij een andere container of op een ander moment. Het college heeft in dat verband op de zitting aangegeven dat de dichtstbijzijnde volgende container op een afstand van 150 meter is gelegen.
Ook als een container niet werkt, is het niet toegestaan om er huisvuil naast te zetten. Het college verwacht dan ook terecht van [appellante] en van andere gebruikers van de containers dat zij bij het aantreffen van een defecte container doorlopen naar een andere container of hun huisvuil weer mee terug naar huis nemen. De medische situatie van [appellante] maakt dat niet anders. Als zij in staat is om met haar huisvuil naar de container te lopen, dan kan er in beginsel van worden uitgegaan dat [appellante] ook in staat is om met haar huisvuil weer terug naar huis te lopen als de container vol blijkt te zijn. Als zij desondanks vanwege haar medische situatie niet in staat zou zijn om haar huisvuil weer mee terug naar huis te nemen bij het aantreffen van een volle container, dan komt het voor haar risico dat zij zelf met haar huisvuil is gaan lopen naar de container die mogelijk vol of defect kon zijn. De gestelde omstandigheid dat de container defect was en de medische situatie van [appellante] maken dan ook niet dat de daadwerkelijk door het college gemaakte kosten redelijkerwijze niet of niet geheel voor haar rekening behoren te komen.
Het betoog faalt.
3. Het beroep is ongegrond.
4. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Breda, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.M. Melenhorst, griffier.
w.g. Van Breda
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Melenhorst
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 3 april 2024