ECLI:NL:RVS:2024:1389

Raad van State

Datum uitspraak
3 april 2024
Publicatiedatum
3 april 2024
Zaaknummer
202206917/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.F. de Groot
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanwijzing locatie voor ondergrondse afvalcontainers in Apeldoorn

Op 3 april 2024 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak over de aanwijzing van een locatie voor ondergrondse afvalcontainers aan de Havikstraat in Apeldoorn. Het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn had op 26 oktober 2022 besloten om deze locatie aan te wijzen voor de plaatsing van ondergrondse containers voor de inzameling van glas, oud papier, karton en PMD-afval. Dit besluit was genomen in het kader van de beleidsnota 'Recycleservice 2025', die de voorkeur voor ondergrondse inzameling van afval benadrukt. Appellanten, bewoners van de nabijgelegen woningen, waren het niet eens met deze beslissing en vreesden voor een aantasting van hun woon- en leefklimaat.

De Afdeling heeft de beroepsgronden van de appellanten beoordeeld en vastgesteld dat het college een zorgvuldige afweging heeft gemaakt bij de keuze van de locatie. De Afdeling oordeelde dat de nadelige gevolgen van de aanwijzing niet onevenredig zijn in verhouding tot de doelen die met de aanwijzing worden gediend. De Afdeling heeft ook overwogen dat de locatie voldoet aan de beleidsregels en dat de verkeersveiligheid en doorstroming niet in gevaar komen. De appellanten hebben niet overtuigend aangetoond dat de locatie ongeschikt is of dat er betere alternatieven zijn.

Uiteindelijk heeft de Afdeling de beroepen van de appellanten ongegrond verklaard, waarmee het besluit van het college om de locatie aan de Havikstraat aan te wijzen voor ondergrondse afvalcontainers is bevestigd. De Afdeling benadrukte dat de gemeente maatregelen heeft genomen om hinder van zwerfafval en geluidsoverlast te minimaliseren, en dat de gekozen locatie voldoet aan de gestelde eisen.

Uitspraak

202206917/1/R1.
Datum uitspraak: 3 april 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1.       [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B], wonend te Apeldoorn,
2.       [appellant sub 2], wonend te Apeldoorn,
appellanten,
en
het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 26 oktober 2022 (hierna: het bestreden besluit) heeft het college de locatie aan de Havikstraat ter hoogte van nummer 19 (hierna: de aangewezen locatie) aangewezen voor het plaatsen van ondergrondse afvalcontainers.
Tegen dit besluit hebben [appellanten sub 3] en [appellant sub 2] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 maart 2024, waar [appellanten sub 3] en [appellant sub 2] zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       Bij het bestreden besluit is de locatie aan de Havikstraat aangewezen voor de plaatsing van ondergrondse containers voor de inzameling van glas, oud papier en karton en PMD-afval. Deze containers dienen ter vervanging van een aantal bovengrondse containers aan de 2e Johannastraat, schuin tegenover de ingang van een supermarkt (de Dekamarkt). Het college beoogt met het bestreden besluit uitvoering te geven aan de beleidsnota "Recycleservice 2025", zoals vastgesteld door de raad van de gemeente op 6 juli 2017. In die beleidsnota wordt, voor zover hier van belang, een voorkeur uitgesproken voor het inzamelen van afval via ondergrondse containers. Omdat het college de bestaande locatie aan de 2e Johannastraat niet geschikt vindt voor het plaatsen van ondergrondse afvalcontainers, heeft het de locatie aan de Havikstraat aangewezen. Bij die locatie bevindt zich al een ondergrondse restafvalcontainer. [appellanten sub 3] en [appellant sub 2] wonen in de directe nabijheid van de aangewezen locatie. Zij zijn het niet eens met de plaatsing van de afvalcontainers op de aangewezen locatie omdat zij vrezen dat hun woon- en leefklimaat hierdoor wordt aangetast.
Toetsingskader
2.       Bij de keuze van een locatie voor een ondergrondse afvalcontainer moet het college een afweging maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het locatieplan. Daarbij heeft het college beleidsruimte. De Afdeling beoordeelt, aan de hand van de beroepsgronden, of de nadelige gevolgen van de aanwijzing van de locatie niet onevenredig zijn in verhouding tot de met de aanwijzing te dienen doelen. Daarbij beoordeelt zij of het college de locatie geschikt heeft mogen achten voor de plaatsing van de ondergrondse afvalcontainer.
3.       In deze procedure gaat het om de aanwijzing van een locatie voor ondergrondse afvalcontainers. De keuze van het gemeentebestuur om gebruik te maken van ondergrondse afvalcontainers, ligt niet ter beoordeling voor. Wanneer de beroepsgronden daartoe aanleiding geven, beoordeelt de Afdeling in een procedure als deze of het betrokken bestuursorgaan de gevolgen van de aanwijzing voor de omgeving aanvaardbaar heeft kunnen achten. Die beoordeling kan ook betrekking hebben op nadelen die inherent zijn aan het gekozen inzamelsysteem, zoals geluid- en geuremissie van het gebruik van ondergrondse afvalcontainers, toeneming van verkeer van en naar afvalcontainers en (verkeers)hinder die gepaard gaat met het legen van afvalcontainers. Uit de rechtspraak van de Afdeling volgt echter dat die gevolgen onder normale omstandigheden niet aan de aanwijzing van een locatie in de weg hoeven te staan. Daarbij is van belang dat geluid- en geurhinder door de constructie van moderne afvalcontainers en door het regelmatig legen en schoonmaken zoveel mogelijk worden voorkomen, dat de verkeersaantrekkende werking in het algemeen beperkt is en dat het legen van afvalcontainers maar van korte duur is. Als voorbeeld wijst de Afdeling op haar uitspraak van 24 juni 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1464. De Afdeling zal daarom enkel beoordelen of locatiespecifieke of andere bijzondere omstandigheden maken dat het college in die gevolgen reden had moeten zien om de locatie niet aan te wijzen.
4.       Bij het aanwijzen van een locatie voor ondergrondse containers hanteert het college bepaalde uitgangspunten, neergelegd in de "Beleidsregels locaties ondergrondse containers voor huishoudelijk afval" (hierna: de beleidsregels).
Beantwoording zienswijzen en draagvlak
5.       [appellanten sub 3] en [appellant sub 2] betogen dat het bestreden besluit niet zorgvuldig tot stand is gekomen. [appellanten sub 3] vinden dat de zienswijzen die tegen het ontwerp aanwijzingsbesluit naar voren zijn gebracht niet serieus bij het bestreden besluit zijn betrokken. Ook stellen zij dat onder omwonenden geen draagvlak bestaat voor verplaatsing van de afvalcontainers naar de aangewezen locatie. [appellanten sub 3] en [appellant sub 2] stellen verder dat de verplaatsing van de containers op verzoek van de Dekamarkt, en dus niet in het belang van omwonenden plaatsvindt.
5.1.    De Afdeling stelt vast dat in de "Zienswijzennota ontwerp aanwijzingsbesluit ondergrondse containers voor glas, papier/karton en PMD, BB122, Havikstraat ter hoogte van nummer 19" gemotiveerd op de ingediende zienswijzen is ingegaan. Dit geldt ook voor de zienswijze van [appellanten sub 3]. De Afdeling ziet geen grond voor het oordeel dat het college hetgeen [appellanten sub 3] naar voren hebben gebracht niet serieus heeft genomen. Dat de zienswijze van [appellanten sub 3] niet tot aanpassing van het ontwerp heeft geleid maakt niet dat hiermee geen rekening is gehouden.
5.2.    Zoals hiervoor onder 2 is overwogen moet het college bij een locatiekeuze een belangenafweging maken en beoordeelt de Afdeling of de nadelige gevolgen van de aanwijzing van de locatie niet onevenredig zijn in verhouding tot de met de aanwijzing te dienen doelen. In de beleidsregels is het algemeen belang als volgt omschreven: "dat er een optimale verdeling van de locaties van de ondergrondse containers is, zodat er sprake is van een logisch, kostenefficiënt en samenhangend netwerk." Het individuele belang dat hiertegen wordt afgewogen houdt in dat de aanwezigheid, het gebruik en het legen van de containers zo min mogelijk hinder voor de aanwonenden geeft. De vraag of er maatschappelijk draagvlak bestaat voor de aangewezen locatie, wat daar ook van zij, hoeft geen doorslaggevende betekenis te hebben in de te verrichten belangenafweging. De Afdeling heeft voorts geen reden om aan te nemen dat het college het aanwijzingsbesluit niet met het oog op het algemeen belang heeft genomen. De Afdeling ziet dan ook geen aanleiding om te oordelen dat het bestreden besluit niet zorgvuldig tot stand is gekomen.
Het betoog slaagt niet.
Toetsing aan de beleidsregels
6.       [appellanten sub 3] en [appellant sub 2] betogen dat de aangewezen locatie niet geschikt is voor de plaatsing van ondergrondse afvalcontainers, omdat de locatie niet voldoet aan de uitgangspunten uit de beleidsregels. [appellant sub 2] stelt dat onvoldoende rekening is gehouden met de factoren "veiligheid en doorstroming", "kwaliteit van de openbare ruimte" en "bescherming van het milieu". [appellanten sub 3] noemen aanbevelingen waar de aangewezen locatie volgens hen niet aan voldoet. [appellant sub 2] betoogt dat door de plaatsing van de afvalcontainers op de aangewezen locatie het verkeer zal intensiveren waardoor de verkeerssituatie, die volgens hem op dit moment al niet houdbaar is, in de buurt negatief zal worden beïnvloed. Ter plaatse is sprake van smalle straatjes en er is te veel verkeer van niet buurtbewoners. [appellant sub 2] betoogt daarnaast dat de druk op de parkeerplaats aan de Havikstraat door de plaatsing van de afvalcontainers zal worden vergroot.
6.1.    De Afdeling is van oordeel dat het college de aangewezen locatie in overeenstemming heeft mogen achten met de in de beleidsregels gestelde uitgangspunten. Zij zal hierna toelichten hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
6.2.    De verkeersveiligheid en doorstroming is één van de factoren die bepalend zijn voor de vraag of een locatie meer of minder geschikt is. Het college beoordeelt in dit verband of op de locatie sociale controle mogelijk is en of er voldoende ruimte voor voetgangers ter beschikking blijft. Ook is van belang of het inzamelvoertuig veilig bij de aangewezen locatie kan komen, zonder achteruit te hoeven rijden en of het voertuig op de locatie kan stoppen en stilstaan zonder de doorstroming van het overige verkeer te belemmeren. Het college heeft in zijn verweerschrift toegelicht dat de aangewezen locatie aan deze uitgangspunten voldoet.
De Afdeling is van oordeel dat het college de aangewezen locatie geschikt heeft mogen achten in verband met de verkeersveiligheid en de doorstroming. Het college heeft in zijn verweerschrift naar voren gebracht dat niet is gebleken dat zich in de buurt verkeersonveilige situaties voordoen. Het college acht hierbij van belang dat er niet achteruit gereden hoeft te worden en dat de doorstroming van het verkeer niet wordt belemmerd. Wat [appellanten sub 3] en [appellant sub 2] aanvoeren, geeft onvoldoende grond om aan de juistheid van deze stellingen van het college te twijfelen. In verband daarmee bestaat geen aanleiding om te oordelen dat de verkeersveiligheid en doorstroming in de buurt meer onder druk zal komen te staan door de verplaatsing naar de aangewezen locatie. De Afdeling acht verder van belang dat de aangewezen locatie is gelegen naast een parkeerplaats. Er is daardoor voldoende ruimte en parkeergelegenheid beschikbaar. Zelfs als de druk op de parkeerplaats aan de Havikstraat door de plaatsing van de afvalcontainers zal worden vergroot, staat hier tegenover dat de druk op de parkeerplaats tegenover de Dekamarkt iets zal afnemen.
Het betoog slaagt in zoverre niet.
6.3.    [appellant sub 2] heeft niet onderbouwd waarom de aangewezen locatie niet voldoet aan de andere door hem genoemde factoren. De Afdeling ziet geen grond voor het oordeel dat niet aan deze factoren is voldaan. Voor zover het die factoren betreft heeft het college naar voren gebracht dat de grond eigendom is van de gemeente, dat er geen kabels en leidingen in de grond zitten en dat de aangewezen locatie niet te dicht bij woningen ligt. De Afdeling overweegt dat de aanbevelingen waar [appellanten sub 3] naar verwijzen geen onderdeel zijn van de beleidsregels van de gemeente Apeldoorn.
Het betoog slaagt ook in zoverre niet.
Zwerfafval
7.       [appellanten sub 3] betogen dat op de aangewezen locatie de overlast van zwerfafval rondom de afvalcontainers zal toenemen. Het zwerfafval zal zich eerder naar de woon- en leefomgeving van bewoners verspreiden, zo stellen zij.
7.1.    Over de vrees voor overlast van zwerfafval heeft het college in de zienswijzennota gesteld dat de ervaring leert dat mensen sneller afval naast bovengrondse containers zetten dan naast ondergrondse containers. Bovengrondse containers worden eerder als rommelig gezien en rommel trekt rommel aan, aldus het college. Ook stelt het college dat het inzamelbedrijf, Circulus, tot taak heeft om het afval dat op of naast de afvalcontainers wordt gezet op te ruimen. Ook moeten de medewerkers van Circulus het weggewaaide afval opruimen. Voor het overige is de eigenaar van het parkeerterrein verantwoordelijk voor het opruimen van zwerfafval en achtergelaten spullen. De containers voor oud papier en karton en PMD-afval hebben sensoren waarmee Circulus continu op afstand kan zien hoe vol de containers zijn. Tot slot kunnen bewoners via de website van de gemeente een melding doen van zwerfafval. Met deze maatregelen wordt hinder als gevolg van zwerfafval zoveel mogelijk voorkomen. Dat bij de huidige bovengrondse containers geregeld zwerfafval wordt aangetroffen betekent op zichzelf niet dat de aangewezen locatie ongeschikt is voor de plaatsing van de containers. Het onjuist aanbieden van afval (ook wel bijplaatsen genoemd) is verder een kwestie van handhaving (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 15 augustus 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2724). Hetgeen [appellanten sub 3] over zwerfafval naar voren hebben gebracht geeft de Afdeling daarom geen aanleiding voor het oordeel dat het college niet voor de aangewezen locatie heeft kunnen kiezen. Tot slot overweegt de Afdeling dat hetgeen [appellanten sub 3] in dit verband over het groenonderhoud van de gemeente naar voren hebben gebracht geen betrekking heeft op het bestreden besluit.
Het betoog slaagt niet.
Geluidhinder
8.       [appellanten sub 3] betogen dat de ondergrondse afvalcontainers op de aangewezen locatie voor meer geluidhinder zullen zorgen. Zij voeren hiertoe aan dat illegaal afval vooral ’s nachts wordt gedumpt, dit terwijl de afvalcontainers dicht aan de achterzijde van woningen zijn voorzien, waar zich de slaapkamers bevinden.
8.1.    De Afdeling overweegt dat uit de onder 3 vermelde vaste rechtspraak van de Afdeling volgt dat geluid van afvalcontainers onder normale omstandigheden niet aan de aanwijzing van een locatie in de weg hoeft te staan. Alleen bij locatiespecifieke of andere bijzondere omstandigheden kan geluidsoverlast ertoe leiden dat het college de locatie niet mocht aanwijzen. De Afdeling acht van belang dat de dichtstbijzijnde gevel van de woningen zich op ongeveer 40 m van de aangewezen locatie bevindt. De voorkeursafstand vanaf de container tot aan de gevel van woningen is volgens de beleidsregels bij voorkeur 5 m of meer. Hier wordt dus ruimschoots aan voldaan. Ook hier geldt dat het verkeerd aanbieden van afval een aspect van handhaving is dat in beginsel niet in de weg kan staan aan een aanwijzing van een locatie.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie over de geschiktheid van de locatie
9.       Gelet op het voorgaande, is de Afdeling van oordeel dat het college de aangewezen locatie geschikt heeft mogen achten voor het plaatsen van de ondergrondse afvalcontainers.
Alternatieve locatie
10.     [appellanten sub 3] en [appellant sub 2] betogen dat het college de aangewezen locatie niet mocht aanwijzen omdat er een geschiktere alternatieve locatie is, namelijk de huidige locatie tegenover de Dekamarkt. [appellant sub 2] stelt in dit verband dat geen rekening is gehouden met mogelijkheden die zich in de toekomst gaan voordoen. De aangewezen locatie zal veranderen door het verdwijnen van de leegstaande loods van de Dekamarkt en het vertrek van een verhuisbedrijf. [appellanten sub 3] betwijfelen de juistheid van het standpunt van het college dat de afvalcontainers op de huidige locatie niet ondergronds kunnen worden geplaatst vanwege ondergrondse leidingen. Verder is volgens [appellanten sub 3] direct ten oosten van de huidige locatie of midden op het parkeerterrein ook voldoende plaats. Ook kan op de huidige locatie iets worden gedaan aan het rommelige straatbeeld door gebruik te maken van een ommanteling, aldus [appellanten sub 3].
10.1.  Onder 9 heeft de Afdeling geoordeeld dat het college de aangewezen locatie geschikt heeft mogen achten voor het plaatsen van de ondergrondse afvalcontainers. De Afdeling zal beoordelen of het college toch had moeten afzien van aanwijzing van de aangewezen locatie vanwege de voorgestelde alternatieve locatie. Een alternatieve locatie moet zodanig geschikter zijn dan de aangewezen locatie dat geoordeeld moet worden dat het college niet heeft mogen vasthouden aan zijn keuze voor de aangewezen locatie, maar had moeten kiezen voor de alternatieve locatie.
10.2.  De Afdeling is van oordeel dat het college deugdelijk heeft gemotiveerd dat het aangedragen alternatief op de huidige locatie aan de 2e Johannastraat, niet zodanig geschikter is dan de aanwezen locatie dat het college had moeten kiezen voor de alternatieve locatie. Het college heeft aangegeven dat nabij de huidige locatie een elektriciteitshuisje staat waarbij veel ondergrondse kabels liggen. De Afdeling heeft geen reden om hier aan te twijfelen en [appellanten sub 3] hebben ook niet onderbouwd waarom dit niet juist zou zijn. Verder is niet gebleken dat een locatie ten oosten van de huidige locatie of midden op het parkeerterrein per saldo gunstiger zou zijn dan de aangewezen locatie, waarbij heeft te gelden dat containers bij voorkeur worden geplaatst op gronden die eigendom zijn van de gemeente.
Het college heeft de voor- en nadelen van de aangewezen en de alternatieve locatie bezien en tegen elkaar afgewogen en voor de aangewezen locatie gekozen. De Afdeling is van oordeel dat het college, in aanmerking genomen de beleidsruimte die het college hierbij heeft, deze keuze zo heeft mogen maken. Dat er mogelijk ook andere manieren zijn om de rommeligheid van het straatbeeld op de huidige locatie tegen te gaan valt buiten deze procedure over de aanwijzing van een locatie voor ondergrondse afvalcontainers. Het college heeft daar niet voor gekozen. Verder heeft het college zich bereid verklaard om rond de containers een haag aan te leggen die de containers gedeeltelijk aan het zicht onttrekt en die kan voorkomen dat afval wegwaait.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
11.     De beroepen zijn ongegrond.
12.     Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.F. de Groot, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, griffier.
w.g. De Groot
lid van de enkelvoudige kamer
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
Uitgesproken in het openbaar op 3 april 2024
195-1093