ECLI:NL:RVS:2024:1413
Raad van State
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van aanvragen voor verblijfsvergunningen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
Op 4 april 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende de afwijzing van aanvragen voor verblijfsvergunningen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De vreemdelingen, aangeduid als vreemdeling 1 en vreemdeling 2, hadden in 2021 aanvragen ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, welke door de staatssecretaris op 18 februari 2021 zijn afgewezen. De vreemdelingen maakten bezwaar tegen deze afwijzing, maar de staatssecretaris verklaarde deze bezwaren op 24 juli 2023 ongegrond. Hierop hebben de vreemdelingen beroep ingesteld bij de rechtbank Den Haag, die op 22 februari 2024 het beroep ongegrond verklaarde. Tegen deze uitspraak hebben de vreemdelingen hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De rechtbank had terecht en op goede gronden geoordeeld, en de voorzieningenrechter nam de motivering van de rechtbank over. Het hogerberoepschrift bevatte geen vragen die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moesten worden. Daarom werd het hoger beroep ongegrond verklaard en werd de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, en de staatssecretaris werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden.
De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 4 april 2024, en de voorzieningenrechter, mr. J.H. van Breda, heeft de beslissing vastgesteld in tegenwoordigheid van de griffier, mr. J.J. Schuurman.