ECLI:NL:RVS:2024:1475
Raad van State
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in asielzaak na niet in behandeling nemen aanvraag verblijfsvergunning
Op 8 april 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening en hoger beroep van een vreemdeling tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag. De vreemdeling had op 14 februari 2024 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet in behandeling werd genomen. De rechtbank had op 29 maart 2024 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. A. Alkir, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft het hoger beroep beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht en op goede gronden tot haar oordeel is gekomen. De motivering van de rechtbank werd door de Afdeling overgenomen, en het hoger beroep leidde niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het hogerberoepschrift geen vragen bevatte die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moesten worden. Daarom werd het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De staatssecretaris werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 8 april 2024.