ECLI:NL:RVS:2024:1478

Raad van State

Datum uitspraak
10 april 2024
Publicatiedatum
10 april 2024
Zaaknummer
202205398/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J. Gundelach
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanwijzing van een nieuwe locatie voor een afvalsorteerstraatje in Den Haag en de gevolgen voor omwonenden

Op 10 april 2024 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak tussen [appellant A] en [appellant B], handelend onder de naam [bedrijf], en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. De zaak betreft de aanwijzing van een nieuwe locatie voor een afvalsorteerstraatje in de Professor Kaiserstraat, ter vervanging van een eerder afvalsorteerstraatje op de Valkenboslaan. Het college had op 30 augustus 2022 het 'Definitief Plaatsingsplan ondergronds afvalsorteerstraatje Valkenboskwartier' vastgesteld, waarbij de nieuwe locatie werd aangewezen voor de plaatsing van zes ondergrondse containers voor afvalscheiding. Appellanten, die in de nabijheid van de nieuwe locatie wonen of een bedrijf exploiteren, hebben beroep ingesteld tegen dit besluit, omdat zij vrezen voor hinder en waardevermindering van hun woningen en bedrijfspand.

De Afdeling heeft de zaak behandeld op 19 februari 2024. In de uitspraak werd ingegaan op de procedurele aspecten van de besluitvorming, de geschiktheid van de locatie, en de belangenafweging die het college heeft gemaakt. De Afdeling oordeelde dat het college de procedure zorgvuldig heeft doorlopen en dat de gekozen locatie geschikt is voor de plaatsing van de afvalsorteerstraat. De bezwaren van appellanten, waaronder de vermeende onzorgvuldigheid van de procedure, de schending van het gelijkheidsbeginsel, en de mogelijke waardevermindering van onroerend goed, werden door de Afdeling verworpen. De Afdeling concludeerde dat het college de belangen van de omwonenden voldoende had afgewogen en dat er geen grond was om de aanwijzing van de locatie te vernietigen. Het beroep van appellanten werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

202205398/1/R1.
Datum uitspraak: 10 april 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B], handelend onder de naam [bedrijf], gevestigd te Den Haag, en anderen, wonend te Den Haag,
appellanten,
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 30 augustus 2022 heeft het college het "Definitief Plaatsingsplan ondergronds afvalsorteerstraatje Valkenboskwartier (buurt 55), Segbroek, Den Haag" (hierna: het bestreden besluit) vastgesteld. Daarbij is de locatie SE-43B in de Professor Kaiserstraat ter hoogte van [locatie 1] aangewezen voor de plaatsing van een zogenoemde afvalsorteerstraat bestaande uit zes ondergrondse containers.
Tegen dit besluit hebben [appellant A] en anderen beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant A] en anderen hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op de zitting behandeld van 19 februari 2024, waar het college, vertegenwoordigd door mr. S. Imazouine, W. van der Eijk en J.A. van de Meer, is verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       Bij het bestreden besluit heeft het college een nieuwe locatie voor een afvalsorteerstraat aangewezen in de Professor Kaiserstraat ter hoogte van [locatie 1] (hierna: de bestreden locatie). Deze afvalsorteerstraat bestaat uit zes ondergrondse containers waarin verschillende soorten afval kunnen worden gesorteerd, waaronder papier, glas, textiel en plastic verpakkingen. De bestreden locatie vervangt een afvalsorteerstraatje op de Valkenboslaan ter hoogte van nummer 173e. Dat afvalsorteerstraatje komt te vervallen, omdat deze locatie volgens de Haagse Milieu Services (hierna: HMS) leidt tot een onveilige verkeerssituatie voor bepaalde verkeersdeelnemers. [appellant A] en anderen wonen in de nabijheid van de bestreden locatie  of exploiteren daar een bedrijf. Zij zijn het om verschillende redenen niet eens met de aanwijzing van deze locatie.
Beoordelingskader
2.       Het door de raad van de gemeente Den Haag vastgestelde Huishoudelijk Afvalplan Den Haag 2016-2020 voorziet in de keuze om in verschillende stadsdelen in Den Haag meer ondergrondse afvalsorteerstraatjes te plaatsen om de doelstelling van 35% afvalscheiding te realiseren en zo het duurzaam afvalbeheer in Den Haag te verbeteren. Bij het bepalen van de locatie heeft het college de criteria zoals neergelegd in de op 23 januari 2018 door hem vastgestelde "Beleidsregel plaatsing ondergrondse afvalsorteerstraatjes Den Haag 2018" (hierna: de Beleidsregel), gehanteerd.
3.       Bij de keuze van een locatie voor ondergrondse afvalsorteerstraatjes moet het college een afweging maken van alle betrokken belangen. Daarbij heeft het college beleidsruimte. De Afdeling beoordeelt, aan de hand van de beroepsgronden, of de nadelige gevolgen van de aanwijzing van de locatie niet onevenredig zijn in verhouding tot de met de aanwijzing te dienen doelen. Daarbij beoordeelt zij of het college de locatie geschikt heeft kunnen achten voor de plaatsing van afvalcontainers. Als dat zo is, dan beoordeelt de Afdeling vervolgens of het college toch had moeten afzien van aanwijzing van de locatie vanwege een geschiktere alternatieve locatie. Een alternatieve locatie moet zodanig geschikter zijn dan de aangewezen locatie, dat geoordeeld moet worden dat het college niet heeft mogen vasthouden aan zijn keuze voor de aangewezen locatie, maar had moeten kiezen voor de alternatieve locatie.
Procedureel
4.       [appellant A] en anderen stellen dat de procedure tot aanwijzing van de bestreden locatie onzorgvuldig is verlopen. [appellant A] en anderen wijzen op het feit dat de wijk waar de bestreden locatie ligt, enkele jaren te maken heeft gehad met veelomvattende problematiek, waaronder ondermijning en overlast door drugstoerisme. In dit kader is een wijkvisie vastgesteld en is een wijkoverleg ingesteld in samenwerking met de gemeente en de ondernemers in deze wijk. [appellant A] en anderen stellen zich op het standpunt dat het college het bestreden besluit onzorgvuldig heeft voorbereid door de wijkvisie en het wijkoverleg niet te betrekken in zijn besluitvorming.
4.1.    Bij de vaststelling van het bestreden besluit heeft het college de voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) gevolgd. Niet is gebleken dat het college niet op de juiste wijze toepassing heeft gegeven aan het bepaalde in die afdeling. Zo heeft het college het ontwerpbesluit ter inzage gelegd en is er de mogelijkheid geweest om tijdens de daarvoor geldende wettelijke termijn zienswijzen in te dienen. Het specifiek in de beoordeling betrekken van het wijkoverleg maakt geen onderdeel uit van deze wettelijke procedure. Omwonenden en andere belanghebbenden is gelegenheid geboden om hun zienswijzen naar voren te brengen en dit hebben [appellant A] en anderen ook gedaan. Naar het oordeel van de Afdeling is het bestreden besluit in zoverre zorgvuldig tot stand gekomen.
Het betoog slaagt niet.
5.       [appellant A] en anderen betogen dat het college ten onrechte niet heeft gewezen op de kosten voor het instellen van beroep bij de Afdeling in de rechtsmiddelenclausule bij het bestreden besluit.
5.1.    De Afdeling overweegt dat deze beroepsgrond gaat over een mogelijke onregelmatigheid van na de datum van het bestreden besluit. Alleen al daarom kan deze mogelijke onregelmatigheid de rechtmatigheid van het besluit niet aantasten. Deze kan daarom ook geen reden zijn voor de vernietiging van het bestreden besluit. Overigens bestaat er geen wettelijke verplichting om bij het bekendmaken van een besluit te vermelden dat voor het instellen van beroep kosten moeten worden gemaakt in de vorm van het betalen van griffierecht. Artikel 3:45, tweede lid, van de Awb vereist alleen dat wordt vermeld door wie, binnen welke termijn en bij welk orgaan beroep kan worden ingesteld.
Het betoog slaagt niet.
6.       [appellant A] en anderen voeren aan dat de Beleidsregel waar het college naar verwijst in het bestreden besluit, niet voldoet aan de definitie van een beleidsregel uit artikel 1:3, vierde lid, van de Awb. Volgens [appellant A] en anderen zien de criteria voor het plaatsen van een afvalstraatje uit artikel 2, aanhef en onder a, c, d, e, f, g en h, van de Beleidsregel niet op de belangen van omwonenden, wanneer een afvalstraatje wordt geplaatst op een locatie waar nog geen ondergrondse afvalcontainers staan. Daarom ziet de Beleidsregel niet op de belangenafweging, de vaststelling van feiten of de uitleg van wettelijke voorschriften, zo betogen [appellant A] en anderen.
6.1.    Anders dan [appellant A] en anderen betogen, is de Beleidsregel naar het oordeel van de Afdeling een beleidsregel in de zin van artikel 1:3, vierde lid, van de Awb. In deze beleidsregel heeft het college namelijk criteria opgenomen voor de plaatsing van afvalsorteerstraatjes. In deze criteria heeft het college de verschillende belangen opgenomen die het college moet afwegen bij de plaatsing van een nieuw afvalsorteerstraatje, zoals de parkeerdruk in de wijk en de maximale loopafstand tot het afvalsorteerstraatje. Het feit dat de meeste omstandigheden niet specifiek zien op de bescherming van de belangen van direct omwonenden, doet daar niet aan af.
Het betoog slaagt niet.
7.       [appellant A] en anderen betogen dat het college het besluit onvoldoende heeft gemotiveerd, omdat het college in het besluit zelf alleen maar verwijst naar de beleidsregel. Zo’n motivering geeft geen inzicht in de feitelijke omstandigheden die aan het besluit ten grondslag liggen en is daarom ondeugdelijk.
7.1.    Naar het oordeel van de Afdeling mocht het college waar het gaat om de gehanteerde uitgangspunten, verwijzen naar de Beleidsregel als motivering voor het bestreden besluit. Daarbij is van belang dat uit artikel 4:82 van de Awb volgt dat voor de motivering van een besluit kan worden volstaan met een verwijzing naar een beleidsregel. Verder is het college ingegaan op de ingediende zienswijzen in de Nota van Antwoord, die als bijlage bij het bestreden besluit is gevoegd.
Het betoog slaagt niet.
Geschiktheid van de locatie
Afwijken van de Beleidsregel
8.       [appellant A] en anderen betogen dat de bestreden locatie ongeschikt is, omdat het college ten onrechte heeft afgeweken van artikel 2, aanhef en onder b, van de Beleidsregel. Hieruit volgt namelijk dat een afvalsorteerstraatje in beginsel op een locatie wordt geplaatst waar al andere inzamelvoorzieningen aanwezig zijn. Bij de bestreden locatie zijn geen andere inzamelvoorzieningen aanwezig. Het college heeft in strijd met artikel 4:84 van de Awb onvoldoende gemotiveerd waarom het afvalsorteerstraatje niet bij een andere inzamelvoorziening in de wijk wordt geplaatst. Bovendien heeft het college volgens [appellant A] en anderen de mogelijkheid om het afvalstraatje te plaatsen op locaties waar al inzamelvoorzieningen zijn, onvoldoende onderzocht.
8.1.    Het criterium uit de Beleidsregel vergt dat het college een afvalsorteerstraatje in beginsel plaatst op een locatie waar al inzamelvoorzieningen aanwezig zijn. Dit betekent niet dat het college altijd zo’n locatie moet aanwijzen voor een afvalsorteerstraatje. Het college kan gemotiveerd afwijken van de beleidsregel. Het college heeft tijdens de zitting verklaard dat de beleidsregel inhoudt dat een ondergronds afvalsorteerstraatje in beginsel wordt geplaatst op een locatie waar al verschillende soorten afval worden verzameld. Het is volgens het college niet gebruikelijk om een afvalsorteerstraatje te plaatsen bij een locatie voor ondergrondse restafvalcontainers (hierna: ORAC's). Het college heeft bovendien tijdens de zitting aangegeven alternatieve locaties in de omgeving, zoals de locaties die zijn voorgesteld in de zienswijzen, te hebben onderzocht. Maar deze locaties zijn volgens het college ongeschikt vanwege strijd met de andere voorwaarden uit de Beleidsregel, zoals een te grote loopafstand en de aanwezigheid van leidingen. Hiernaast acht het college van belang dat bij de aanwijzing van de bestreden locatie per saldo geen parkeerplaatsen verloren gaan. De twee parkeerplaatsen die vervallen met de aanwijzing van de bestreden locatie, worden gecompenseerd door de aanleg van twee parkeerplaatsen aan de kruising van de Weimarstraat en de Professor Kaiserstraat. Gelet hierop ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat het college ten onrechte heeft afgeweken van artikel 2, aanhef en onder b, van de Beleidsregel.
Het betoog slaagt niet.
Gelijkheids- en rechtszekerheidsbeginsel
9.       [appellant A] exploiteert samen met [appellant B] een patisserie met eetgelegenheid op de benedenverdieping van het gebouw aan [locatie 1]. Hierbij houden zij een terras. [appellant A] en anderen betogen dat het college bij de aanwijzing van de bestreden locatie het gelijkheidsbeginsel heeft geschonden. [appellant A] en anderen betogen dat ter plaatse van het Regentesseplein ter hoogte van huisnummer 11 het college de aanwijzing van deze locatie voor een afvalsorteerstraatje heeft ingetrokken, omdat voor die locatie een terrasvergunning was verleend. Verder wijzen [appellant A] en anderen op het verslag van de vergadering van de Advies Commissie Openbare Ruimte (hierna: ACOR) van 17 april 2019. Hierin heeft de ACOR geadviseerd om geen afvalsorteerstraatje te plaatsen voor een woning op de Fahrenheitstraat ter hoogte van nummer 265. [appellant A] en anderen leiden uit dit advies af dat de ACOR in 2019 andere en ruimere criteria hanteerde voor de beoordeling van locaties voor afvalsorteerstraatjes dan zij heeft gehanteerd bij het positieve advies over de bestreden locatie. In 2019 heeft de ACOR volgens [appellant A] en anderen onaanvaardbare overlast als criterium gebruikt. Dit criterium is volgens hen niet gehanteerd bij het advies over het bestreden besluit. Hier heeft de ACOR alleen maar de beeldkwaliteit van de openbare ruimte als criterium gehanteerd. De verandering van deze criteria leidt volgens [appellant A] en anderen tot een schending van zowel het gelijkheidsbeginsel als het rechtszekerheidsbeginsel.
9.1.    De Afdeling ziet geen grond voor het oordeel dat het college in strijd met het gelijkheidsbeginsel heeft gehandeld door de bestreden locatie waar in de nabijheid een terras aanwezig is, aan te wijzen. Het college heeft de door [appellant A] en anderen genoemde gevallen waarin de ACOR negatief had geadviseerd over de plaatsing van een afvalsorteerstraatje bij een woning, terecht niet als gelijk geval aangemerkt. De locatie op de Fahrenheitstraat was voorzien naast een woning. De bestreden locatie bevindt zich naast een bedrijfspand en een bovenwoning. Hiernaast is niet vast komen te staan dat het college de aanwijzing van een afvalsorteerstraatje op het Regentesseplein heeft ingetrokken vanwege de aanwezigheid van een terras op die locatie.
9.2.    In wat is aangevoerd, ziet de Afdeling ook geen grond voor het oordeel dat het bestreden besluit is genomen in strijd met het beginsel van rechtszekerheid. Daarbij is van belang dat het besluit van het college op zichzelf duidelijk is. Verder kan uit het advies van 17 april 2019 en het advies over de bestreden locatie niet worden afgeleid dat de ACOR daaraan andere criteria ten grondslag heeft gelegd
Het betoog slaagt niet.
Waardevermindering van woningen en bedrijfspand
10.     [appellant A] en anderen betogen dat de hinder door het afvalsorteerstraatje zal leiden tot een vermindering van de waarde van de omliggende woningen en het bedrijfspand. [appellant A] en anderen wijzen voor de onderbouwing van hun betoog naar de uitspraak van de Afdeling van 4 mei 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1205. Daarin stelde een taxateur in opdracht van het college vast dat de waarde van een woning met ongeveer 4% zou dalen door de plaatsing van twee ORAC’s vóór die woning. De waardedaling zal volgens [appellant A] en anderen in hun geval groter zijn dan 4% omdat het hier, anders dan in de uitspraak van 4 mei 2016, gaat om een afvalsorteerstraatje van zes containers en niet om twee ORAC’s. [appellant A] en anderen stellen zich hiernaast op het standpunt dat het college de mogelijke waardedaling had moeten onderzoeken en dat het niet aan appellanten zelf is om de waardedaling aannemelijk te maken.
10.1.  Naar het oordeel van de Afdeling stelt het college zich terecht op het standpunt dat het aan appellanten is om de waardedaling aannemelijk te maken. Het college wijst hierbij terecht op de uitspraak van de Afdeling van 20 oktober 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BO1183.
[appellant A] en anderen hebben onvoldoende concreet gemaakt hoe in hun geval de aanwijzing van de bestreden locatie leidt tot zo’n waardevermindering van hun woningen dat het college had moeten afzien van de aanwijzing van die locatie. De omstandigheid dat enkele jaren geleden een taxateur in opdracht van het college in verband met het realiseren van ORAC's een waardevermindering van een woning in een andere wijk van Den Haag van 4% heeft vastgesteld, betekent niet dat er in het onderliggende geval sprake is van eenzelfde of vergelijkbare waardevermindering. [appellant A] en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat de waardedaling van hun woningen en bedrijfspand daadwerkelijk 4% of meer zal zijn. Het voorgaande laat onverlet dat, als appellanten menen door de aanwijzing schade te lijden die in verband met de onevenredigheid daarvan niet voor hun rekening moet komen, zij een verzoek om schadevergoeding tot het college kunnen richten.
Het betoog slaagt niet.
Verkeersveiligheid
11.     [appellant A] en anderen betogen dat de bestreden locatie ongeschikt is voor de aanleg van een afvalsorteerstraatje, omdat voetgangers en fietsers op korte afstand langs het afvalsorteerstraatje moeten lopen of fietsen. Het legen van de containers leidt volgens [appellant A] en anderen voor een onveilige situatie voor deze verkeersdeelnemers.
11.1.  De Afdeling ziet geen grond voor het oordeel dat het college af had moeten zien van het aanwijzen van de bestreden locatie vanwege de verkeersveiligheid. Het college heeft toegelicht dat het Vooroverleg Over Verkeerszaken (hierna: het VOV) de bestreden locatie positief heeft beoordeeld. Het VOV toetst volgens het college alle locaties voor ondergrondse afvalsorteerstraatjes op veiligheid en doorstroming van het verkeer. Er is geen reden om aan deze toelichting van het college en de beoordeling van het VOV te twijfelen.
Het betoog slaagt niet.
Hinder
12.     [appellant A] en anderen stellen zich op het standpunt dat de bestreden locatie niet geschikt is, omdat het afvalsorteerstraatje tot veel hinder zal leiden voor het terras dat gehouden wordt op [locatie 1]. De gevolgen die het bedrijf van [appellant A] hierdoor ondervindt, zijn volgens hen onevenredig nadelig. De zes containers op korte afstand tot het terras van de patisserie leiden volgens [appellant A] en anderen tot hinder door geluidsoverlast, glassplinters en een onveilige situatie voor de klanten. Hierdoor wordt het terras bij het patisserie minder bruikbaar en minder aantrekkelijk. Dit zal leiden tot inkomstenverlies en waardedaling van het bedrijf. Dat is volgens [appellant A] en anderen temeer het geval, omdat karton en papier naast de containers zal worden gelegd. De motivering van het college over hinder is volgens [appellant A] en anderen niet deugdelijk voor zover het hierbij verwijst naar uitspraken die gaan over ORAC-locaties, omdat deze locaties bestaan uit maximaal twee ORAC’s en het afvalsorteerstraatje bestaat uit zes ondergrondse containers die bestemd zijn voor een groter aantal huishoudens. Volgens [appellant A] en anderen had het op de weg van het college gelegen nader onderzoek te doen naar de te verwachten hinder. In dat verband verwijzen zij naar de uitspraak van de Afdeling van 5 oktober 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2864.
12.1.  In deze procedure gaat het om de aanwijzing van een afvalsorteerstraatje bestaande uit zes ondergrondse containers voor de inzameling van verschillende soorten afval, zoals glas, papier, textiel en  plastic verpakkingen. De keuze van het gemeentebestuur om voor de inzameling van afval gebruik te maken van een afvalsorteerstraat bestaande uit ondergrondse containers, ligt niet ter beoordeling voor. Wanneer de beroepsgronden daartoe aanleiding geven, beoordeelt de Afdeling in een procedure als deze of het betrokken bestuursorgaan de gevolgen van de aanwijzing voor de omgeving aanvaardbaar heeft kunnen achten. Die beoordeling kan ook betrekking hebben op nadelen die inherent zijn aan het gekozen inzamelsysteem, zoals geluid- en geuremissie van het gebruik van de afvalsorteerstraat, toename van verkeer van en naar de afvalsorteerstraat en (verkeers-)hinder die gepaard gaat met het legen van ondergrondse containers. Maar uit de rechtspraak van de Afdeling volgt dat die gevolgen onder normale omstandigheden niet aan aanwijzing van een locatie in de weg hoeven staan. Daarbij is van belang dat geluid- en geurhinder door de constructie van de ondergrondse containers en door het regelmatig legen en schoonmaken zoveel mogelijk worden voorkomen, dat de verkeersaantrekkende werking in het algemeen beperkt is en dat het legen van ondergrondse containers maar van korte duur is. Als voorbeeld wijst de Afdeling op haar uitspraak van 11 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2320. De Afdeling zal daarom alleen maar beoordelen of locatiespecifieke of andere bijzondere omstandigheden maken dat het college in die gevolgen reden had moeten zien om de locatie niet aan te wijzen.
12.2.  De Afdeling ziet geen grond voor het oordeel dat locatiespecifieke of andere bijzondere omstandigheden maken dat de gevolgen van de aanwijzing van de bestreden locatie onevenredig zijn voor [appellant A] en anderen en dat het college in die gevolgen reden had moeten zien om de locatie niet aan te wijzen. Het college heeft in de Nota van Antwoord toegelicht dat het legen van de ondergrondse containers doorgaans gebeurt op werkdagen tussen 07.00 uur en 22.00 uur en ongeveer 5 tot 10 minuten duur per lediging. De glascontainer wordt volgens het college geleegd tussen 07.00 en 16.00. De ondergrondse containers zijn voorzien van geluiddempende voorzieningen. De containers voor textiel en plasticverpakkingen, blik en drinkpakken zijn voorzien van een dubbelschalige trommel met rubberen dempers. De binnenbak van de glasbak is extra geïsoleerd. Volgens het college veroorzaakt het inwerpen van materialen daarom nauwelijks geluidsoverlast. Hiernaast heeft het college in de Nota van Antwoord aangegeven dat de ondergrondse containers zijn voorzien van sensoren om te waarborgen dat de containers op tijd worden geleegd. Op deze manier wordt volgens het college zo veel mogelijk voorkomen dat afval naast de containers wordt geplaatst. Hiernaast heeft het college toegelicht dat de afstand van het afvalsorteerstraatje tot de gevel ongeveer 3,3 m is. De geluidsmeting van [appellant A] en anderen die door henzelf is verricht en waaruit volgens hen blijkt dat het deponeren van glas een geluidssterkte van 75 tot 85 dB(A) heeft, leidt niet tot een ander oordeel. Daarbij acht de Afdeling het van belang dat geen inzicht is gegeven in de wijze waarop de geluidsmeting heeft plaatsgevonden. Zo is geen rapport van de geluidsmeting overgelegd.
De Afdeling neemt verder in aanmerking dat niet vast is komen te staan hoe groot het terras bij de patisserie is, hoe vaak het wordt gebruikt, hoe dicht het precies bij de voorziene afvalsorteerstraat ligt en hoe groot het deel van de inkomsten is dat het terras opbrengt voor het bedrijf van [appellant A] en [appellant B]. Dit betekent dat [appellant A] en anderen onvoldoende hebben geconcretiseerd dat de door hen gevreesde hinder leidt tot onevenredige gevolgen voor het bedrijf van [appellant A].
Het voorgaande brengt met zich dat het betoog van [appellant A] en anderen geen grond oplevert voor de conclusie dat het college gehouden was nader onderzoek te doen naar de te verwachten hinder. Datzelfde geldt waar het gaat om het gevaar van glassplinters bij het legen van de desbetreffende container. Het beroep van [appellant A] en anderen op de uitspraak van de Afdeling van 5 oktober 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2864, treft geen doel.
Het betoog slaagt niet.
13.     Gelet op wat hiervoor is overwogen, ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat het college de bestreden locatie niet geschikt heeft mogen achten.
Alternatieve locatie
14.     [appellant A] en anderen betogen dat het college de bestreden locatie niet heeft mogen aanwijzen, omdat er een geschiktere alternatieve locatie is. [appellant A] en anderen wijzen op de locatie op de Valkenboslaan ter hoogte van nummer 173e. Op deze locatie was een afvalsorteerstraatje, maar het college heeft dit vanwege de verkeersveiligheid verplaatst naar de bestreden locatie. [appellant A] en anderen stellen zich op het standpunt dat de locatie op de Valkenboslaan geschikt is, omdat meerdere malen per week op deze locatie een vrachtwagen zijn lading lost bij de daar aanwezige supermarkt. Daarnaast mocht het college de verkeersveiligheid niet bij de beoordeling van de locatie op de Valkenboslaan betrekken omdat dit niet in de Beleidsregel staat, zo betogen [appellant A] en anderen.
14.1.  De Afdeling heeft onder 8 tot en met 13 geoordeeld dat het college de locatie geschikt heeft mogen achten voor het plaatsen van het afvalsorteerstraatje. De Afdeling zal beoordelen of het college toch had moeten afzien van aanwijzing van de bestreden locatie vanwege de voorgestelde alternatieve locatie. Een alternatieve locatie moet zodanig geschikter zijn dan de aangewezen locatie, dat geoordeeld moet worden dat het college niet heeft mogen vasthouden aan zijn keuze voor de aangewezen locatie, maar had moeten kiezen voor de alternatieve locatie.
14.2.  Het college stelt zich op het standpunt dat de locatie op de Valkenboslaan niet geschikt is. Het college heeft in dat verband in de Nota van Antwoord toegelicht dat die locatie niet meer veilig bereikbaar is voor de vuilniswagen van de HMS. De locatie ligt voor de supermarkt. Tussen de alternatieve locatie en de Valkenboslaan liggen een fietspad en een stoep. Het college heeft verklaard dat de vuilniswagen over de stoep en het fietspad naar de alternatieve locatie moet rijden en op de stoep moet parkeren om daar de containers van een afvalsorteerstraatje te kunnen legen. Dit leidt volgens het college tot een verkeersonveilige situatie voor de verkeersdeelnemers op het fietspad en de stoep. Daarnaast is de Valkenboslaan een doorgaande weg, die ook als route voor hulpdiensten gebruikt wordt. De Afdeling heeft geen reden om te twijfelen aan deze onderbouwing van het college. Verder betekent de omstandigheid dat het belang van de verkeersveiligheid niet uitdrukkelijk als aandachtspunt is genoemd in de Beleidsregel, niet dat het college bij zijn beoordeling geen rekening mag houden met dat aspect. Weliswaar volgt uit artikel 2 van de Beleidsregel dat het college bij het vaststellen van de locatie van een ondergronds afvalsorteerstraatje bepaalde criteria in acht moet nemen, maar er bestaat geen grond om te oordelen dat deze criteria uitputtend zijn. De Afdeling ziet gelet op het voorgaande geen grond voor het oordeel dat de alternatieve locatie zodanig geschikter is dan de aangewezen locatie, dat het college af had moeten zien van zijn keuze voor de bestreden locatie.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
15.     Het beroep is ongegrond.
16.     Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J. Gundelach, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, griffier.
w.g. Gundelach
lid van de enkelvoudige kamer
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
Uitgesproken in het openbaar op 10 april 2024
195-1099