ECLI:NL:RVS:2024:1531

Raad van State

Datum uitspraak
12 april 2024
Publicatiedatum
12 april 2024
Zaaknummer
202103865/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van vreemdeling tegen afwijzing verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling, die de Keniaanse nationaliteit heeft, tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. De aanvraag werd op 29 augustus 2019 afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, en het daaropvolgende bezwaar werd op 25 september 2020 ongegrond verklaard. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, verklaarde op 20 mei 2021 het beroep van de vreemdeling ongegrond. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. E.E.M. Bezem, heeft hoger beroep ingesteld.

De vreemdeling had een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als innovatieve, startende ondernemer en wilde deze verlengen. De staatssecretaris had de aanvraag afgewezen omdat de vreemdeling niet had aangetoond dat zijn arbeid als zelfstandige een wezenlijk Nederlands belang diende. De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) had geadviseerd dat de positieve verklaring van de begeleider van de vreemdeling niet terecht was, omdat de innovatieve bedrijfsactiviteiten niet waren gerealiseerd.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft overwogen dat de doorstroomregeling in het Vreemdelingenbesluit 2000 niet dwingend is geformuleerd. De RVO heeft de ruimte om te beoordelen of de verklaring van de begeleider daadwerkelijk positief is, en de rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de RVO niet verplicht is om een positief advies uit te brengen als de innovatieve activiteiten niet zijn gerealiseerd. Het hoger beroep van de vreemdeling is ongegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank is bevestigd.

Uitspraak

202103865/1/V3.
Datum uitspraak: 12 april 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 20 mei 2021 in zaak nr. 20/7620 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 29 augustus 2019 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 25 september 2020 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 20 mei 2021 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. E.E.M. Bezem, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
Inleiding en wettelijk kader
1.       De vreemdeling heeft de Keniaanse nationaliteit. Ten tijde van de aanvraag had hij een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als innovatieve, startende ondernemer in de zin van artikel 3.30, zesde lid, van het Vb 2000. Met de gevraagde verblijfsvergunning voor het verrichten van arbeid als zelfstandige wil hij zijn verblijf in Nederland voortzetten.
1.1.    Een vereiste voor het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd voor het verrichten van arbeid als zelfstandige is dat met die arbeid een wezenlijk Nederlands belang is gediend (artikel 3.30, eerste lid, van het Vb 2000). De beoordeling van het wezenlijk Nederlands belang gebeurt aan de hand van het puntenstelsel (artikel 3.30, tweede lid, van het Vb 2000). Het puntenstelsel is neergelegd in bijlage 8a van het VV 2000.     Om de doorstroming van de innovatieve, startende ondernemer te bevorderen, is daarvoor binnen het puntenstelsel een bijzondere regeling opgenomen (hierna: de doorstroomregeling). Volgens die regeling worden voor de drie onderdelen van het puntenstelsel, te weten de criteria persoonlijke ervaring, ondernemingsplan en toegevoegde waarde van de economische activiteit voor de Nederlandse economie, dertig punten per onderdeel verleend aan de innovatieve, startende ondernemer die in het bezit is van (1) een verblijfsvergunning op grond van artikel 3.30, zesde lid, van het Vb 2000 en (2) een verklaring van de deskundige begeleider die de startende ondernemer minimaal drie maanden heeft begeleid, waaruit blijkt dat het begeleidingstraject positief is afgelegd. Op deze wijze worden er voldoende punten verkregen om aan het puntenstelsel te voldoen.
1.2.    Bij zijn aanvraag heeft de vreemdeling een beroep gedaan op de doorstroomregeling en een verklaring van zijn begeleider overgelegd, waarin staat dat het begeleidingstraject positief is afgelegd.
1.3.    De staatssecretaris heeft aan de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (hierna: RVO) gevraagd te adviseren over de vraag of met de door de vreemdeling te verrichten arbeid als zelfstandige een wezenlijk Nederlands belang is gediend.
De RVO heeft de positieve verklaring van de begeleider beoordeeld en in een advies en een aanvullend advies geconcludeerd dat de verklaring niet afgegeven had mogen worden, omdat de bedrijfsactiviteiten die innovatief waren, en waarvoor de verblijfsvergunning aan de vreemdeling als innovatieve, startende ondernemer is verleend, niet zijn gerealiseerd.
De staatssecretaris heeft vervolgens op basis van deze adviezen de aanvraag afgewezen, omdat de vreemdeling niet heeft aangetoond dat met zijn arbeid als zelfstandige een wezenlijk Nederlands belang is gediend.
1.4.    Deze uitspraak gaat over de vraag hoe de doorstroomregeling van bijlage 8a van het VV 2000 moet worden uitgelegd en of ruimte bestaat voor de RVO om negatief te adviseren als een positieve verklaring is overgelegd van de deskundige begeleider, die de innovatieve, startende ondernemer minimaal drie maanden heeft begeleid.
1.5.    Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
De uitspraak van de rechtbank
2.       De rechtbank heeft overwogen dat de doorstroomregeling niet zo ver strekt dat de RVO verplicht is om een positief advies uit te brengen als uit de verklaring van de begeleider blijkt dat er geen uitvoering is gegeven aan de innovatieve bedrijfsactiviteiten op grond waarvan de vorige verblijfsvergunning op grond van artikel 3.30, zesde lid, van het Vb 2000 is verleend. De rechtbank heeft daarvoor gewezen op het doel van de doorstroomregeling, namelijk het bieden van een gunstig vestigingsklimaat in Nederland voor én het bevorderen van de doorstroming van innovatieve, startende ondernemers. Ook heeft de rechtbank van belang geacht dat aanvragen van vreemdelingen die geen innovatief bedrijf bezitten, moeten worden getoetst aan het reguliere puntenstelsel. Om te kunnen beoordelen of aan de innovatieve bedrijfsactiviteiten feitelijk uitvoering is gegeven, moet de RVO volgens de rechtbank, in het kader van een zorgvuldige uitvoering van haar taken, naar de inhoud van de verklaring van de begeleider kijken.
Het hoger beroep van de vreemdeling
3.       De vreemdeling klaagt in zijn eerste grief dat een volledige herbeoordeling van het innovatieve karakter van de voorgenomen bedrijfsactiviteiten heeft plaatsgevonden, terwijl in rechte vaststaat dat de RVO het innovatieve karakter van de werkzaamheden van de startende ondernemer al heeft erkend. Hij voert aan dat de RVO daarom alleen ruimte heeft om te toetsen of er een positieve verklaring door zijn begeleider is afgelegd. Verder betoogt hij dat uit bijlage 8a van het VV 2000 het dwingende karakter voor het verlenen van punten blijkt. Als de deskundige begeleider een positieve verklaring heeft afgelegd, kan de RVO volgens de vreemdeling niets anders doen dan de punten verlenen en een positief advies afgeven.
3.1.    Het betoog van de vreemdeling slaagt niet. Naar het oordeel van de Afdeling is de doorstroomregeling in bijlage 8a van het VV 2000 niet dwingend geformuleerd. In de regeling staat dat de betrokken vreemdeling in het bezit moet zijn van een verklaring van de deskundige begeleider die de startende ondernemer minimaal drie maanden heeft begeleid, waaruit blijkt dat het begeleidingstraject positief is afgelegd. Uit de woorden ‘waaruit blijkt’ maakt de Afdeling op dat er ruimte is om te beoordelen of uit de verklaring blijkt dat het begeleidingstraject daadwerkelijk positief is afgelegd. De rechtbank heeft daarom terecht overwogen dat de RVO in het kader van een zorgvuldige uitvoering van haar taken naar de inhoud van de verklaring van de begeleider moet kijken. Gelet op het doel van de doorstroomregeling heeft de rechtbank ook terecht overwogen dat deze regeling niet zo ver strekt dat de RVO verplicht is om een positief advies uit te brengen als de innovatieve bedrijfsactiviteiten waarvoor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als startende ondernemer in de zin van artikel 3.30, zesde lid, van het Vb 2000 is verleend, feitelijk niet zijn gerealiseerd.
3.2.    Het betoog van de vreemdeling dat de RVO het innovatieve karakter van de voorgenomen bedrijfsactiviteiten volledig heeft herbeoordeeld, slaagt evenmin. De RVO heeft namelijk alleen een inhoudelijke beoordeling van de positieve verklaring van de begeleider verricht en daarbij beoordeeld of de eerder voorgenomen innovatieve bedrijfsactiviteiten, op grond waarvan de eerdere verblijfsvergunning is verleend, feitelijk zijn gerealiseerd en daarmee of de positieve verklaring terecht is afgegeven.
3.3.    De grief faalt.
4.       Wat de vreemdeling in de overige grieven heeft aangevoerd, leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat deze grieven geen vragen bevatten die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
5.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, voorzitter, en mr. A. Kuijer en
mr. J.C.A. de Poorter, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. van de Kolk, griffier.
w.g. Steendijk
voorzitter
w.g. Van de Kolk
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 april 2024
347-1058
Bijlage
Vreemdelingenbesluit 2000
Artikel 3.30
1. De verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd kan onder een beperking, verband houdende met het verrichten van arbeid als zelfstandige worden verleend aan de vreemdeling die:
a. arbeid als zelfstandige verricht of gaat verrichten, waarmee naar het oordeel van Onze Minister een wezenlijk Nederlands belang is gediend;
[…]
2. De beoordeling van het wezenlijk Nederlands belang, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, van de ondernemingsactiviteiten geschiedt aan de hand van het bij ministeriële regeling in overeenstemming met Onze Minister van Economische Zaken vastgestelde puntenstelsel. In die regeling kunnen ondernemingsactiviteiten worden aangewezen waarmee geen wezenlijk Nederlands belang is gediend.
[…]
6. In afwijking van het eerste en tweede lid kan de verblijfsvergunning worden verleend aan de vreemdeling die een innovatieve onderneming opricht waarmee hij arbeid als zelfstandige verricht of gaat verrichten, die duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan en die aannemelijk maakt dat hij binnen één jaar na verlening van de vergunning zal voldoen aan de voorwaarden, bedoeld in het eerste en tweede lid. Bij ministeriële regeling worden nadere voorwaarden gesteld aan de toepassing van de eerste volzin.
[…]
Voorschrift Vreemdelingen 2000
Artikel 3.20a
1. Het puntenstelsel, bedoeld in artikel 3.30, tweede lid, van het Besluit, is opgenomen in bijlage 8a bij deze regeling.
2. Met de arbeid als zelfstandige is een wezenlijk Nederlands belang gediend, indien aan de vreemdeling met toepassing van het puntenstelsel, bedoeld in het eerste lid, ten minste 30 punten worden toegekend voor elk van de drie navolgende criteria: diens persoonlijke ervaring, diens ondernemingsplan als voor diens toegevoegde waarde voor de Nederlandse economie.
[…]
Bijlage 8a van het Voorschrift vreemdelingen 2000