ECLI:NL:RVS:2024:1609

Raad van State

Datum uitspraak
17 april 2024
Publicatiedatum
17 april 2024
Zaaknummer
202304208/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing urgentieverklaring voor huisvesting door college van burgemeester en wethouders van Helmond

In deze zaak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, die zijn beroep tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een urgentieverklaring door het college van burgemeester en wethouders van Helmond ongegrond verklaarde. De aanvraag werd afgewezen op 8 augustus 2022, en het bezwaar daartegen werd op 21 december 2022 eveneens ongegrond verklaard. [appellant] huurt een woonruimte boven een café in Helmond en ervaart psychische klachten, geluidshinder en problemen met zijn huisgenoten. Hij stelt dat deze omstandigheden hem belemmeren in zijn woonsituatie en dat hij dringend behoefte heeft aan een andere woning.

Het college van burgemeester en wethouders van Helmond heeft echter geoordeeld dat er geen sprake is van een urgent huisvestingsprobleem, ondanks de erkenning van de psychologische problemen van [appellant]. De overgelegde medische verklaringen gaven geen aanleiding om te concluderen dat zijn huidige woonsituatie zijn klachten ernstig en duurzaam belemmerde. De rechtbank heeft de gronden van [appellant] in beroep gemotiveerd behandeld en kwam tot de conclusie dat de afwijzing van de urgentieverklaring terecht was.

In hoger beroep heeft [appellant] geen nieuwe feiten of omstandigheden aangevoerd die de eerdere beoordeling zouden kunnen veranderen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202304208/1/A2.
Datum uitspraak: 17 april 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Helmond,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-­Brabant van 31 mei 2023 in zaak nr. 23/322 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Helmond (hierna: het college)
Procesverloop
Bij besluit van 8 augustus 2022 heeft het college de aanvraag van [appellant] om een urgentieverklaring afgewezen.
Bij besluit van 21 december 2022 heeft het college het door [appellant] daartegen ingestelde bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 31 mei 2023 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Geen van de partijen heeft binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht op de zitting te worden gehoord, waarna de Afdeling het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, gelezen in verbinding met artikel 8:108, eerste lid, van de Awb heeft gesloten.
Overwegingen
Inleiding
1.       [appellant] huurt een woonruimte boven een café in Helmond waar hij een keuken, badkamer en wc deelt met drie huisgenoten. Hij heeft een aanvraag om een urgentieverklaring gedaan omdat hij psychische klachten heeft. Hij heeft last van geluidhinder van het café en kan daardoor niet goed slapen. Verder zijn er regelmatig discussies met zijn huisgenoten over de schoonmaak. Ook stelt hij dat zijn kinderen en kleinkinderen niet op bezoek kunnen komen of bij hem kunnen logeren. Hij verwacht dat het vinden van een goede woning ertoe leidt dat hij rust kan vinden.
2.       Het college heeft bij het besluit van 21 december 2022 de afwijzing van de aanvraag om een urgentieverklaring gehandhaafd op grond van de algemene voorwaarden van artikel 4, eerste lid, onder a, en artikel 5 van de Huisvestigingsverordening gemeente Helmond 2020-2023. Hoewel het college het evident vindt dat [appellant] psychologische problemen heeft, is er volgens het college geen sprake van een urgent huisvestingsprobleem. Uit de overgelegde verklaring van 28 april 2022 van de behandelend psychotherapeut en psycholoog volgt namelijk niet dat zijn psychische problemen het functioneren in de huidige woonsituatie ernstig en duurzaam belemmeren of dat andere huisvesting noodzakelijk is voor de oplossing of het draaglijk maken daarvan. Ook volgt uit de overgelegde verklaring dat de psychische problemen zijn begonnen door de financiële problemen van [appellant]. Over het overgelegde zorgplan van 1 februari 2022 heeft het college opgemerkt dat daaruit niet volgt dat sprake is van een neerwaartse spiraal bij [appellant] en dat hij zijn kleinkinderen ook op andere plaatsen kan ontmoeten. Het college heeft ook geen aanleiding gezien om de hardheidsclausule toe te passen.
3.       De gronden die [appellant] in hoger beroep heeft aangevoerd zijn zo goed als een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. [appellant] heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder 6 tot en met 10 opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd. In de medische verklaring van 28 april 2022 staat vermeld dat de huidige woonsituatie van [appellant] de klachten in stand houdt, maar niet dat dit de oorzaak is van de klachten. Het behandelbeleid bestaat uit een psychotherapeutisch proces ondersteund door farmacotherapie. Ook in hoger beroep heeft [appellant] geen nieuwe (medische) stukken overgelegd waaruit volgt dat andere huisvesting noodzakelijk is voor het wegnemen van de psychische klachten.
4.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.A. de Vink, griffier.
w.g. Van Altena
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. De Vink
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 april 2024
154-1062