202303210/1/R3.
Datum uitspraak: 17 april 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Leeuwarden,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 7 april 2023 in zaak nr. 22/1166 in het geding tussen:
[appellant],
en
het college van burgemeester en wethouders van Leeuwarden.
Procesverloop
Bij besluit van 28 oktober 2021 heeft het college aan [partij] een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van zorgappartementen aan De Jokse 17 in Leeuwarden.
Bij besluit van 4 februari 2022 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 7 april 2023 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak op zitting behandeld op 28 maart 2024, waar het college, vertegenwoordigd door H. Helbig, is verschenen.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo).
De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 3 augustus 2021. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Inleiding
2. Op 28 oktober 2021 heeft het college aan [partij] een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van zorgappartementen aan de Jokse 17 in Leeuwarden. Op dezelfde dag is dit besluit aan de aanvrager toegezonden, waardoor de termijn van zes weken voor het indienen van bezwaar op 29 oktober 2021 is gaan lopen. Dit betekent dat een bezwaarschrift uiterlijk op 9 december 2021 moest zijn ingediend. Op 10 november 2021 is het besluit gepubliceerd in het gemeenteblad en het huis-aan-huisblad ‘Huis aan Huis Leeuwarden’. Daarin is de verzenddatum van het besluit vermeld en aangegeven dat tot 6 weken na de dag van verzending bezwaar kon worden gemaakt.
Op 26 november 2021 heeft [appellant] telefonisch contact opgenomen met de gemeente en verzocht om de omgevingsvergunning en bijbehorende stukken in te zien. Uit het dossier blijkt dat de stukken niet gelicht kon worden vanwege een technisch mankement aan de archiefkast. Hierdoor kon [appellant] de stukken niet inzien, voordat de kast op 3 december 2021 was gerepareerd. [appellant] is op 6 december 2021 gebeld en verteld dat hij het dossier inmiddels kon inzien. Vervolgens heeft [appellant] bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 4 februari 2022 heeft het college het bezwaarschrift van [appellant] niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaarschrift te laat is ingediend en de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is.
De aangevallen uitspraak
3. De rechtbank heeft ten eerste overwogen dat het bezwaarschrift van [appellant] niet tijdig is ingediend. Het bezwaarschrift bevat weliswaar een dagtekening op 8 december 2021, maar de rechtbank acht het voldoende aannemelijk dat het bezwaarschrift pas na 9 december 2021 is verzonden. De rechtbank ziet daarvoor bevestiging in de poststempel op de envelop van 23 december 2021 en de ontvangststempel van de gemeente van 24 december 2021.
De rechtbank heeft ten tweede overwogen dat er geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. De rechtbank overweegt dat, hoewel de mededeling van het besluit inderdaad pas twee weken na de vergunningverlening in het gemeenteblad heeft plaatsgevonden, [appellant] voldoende tijd had om een pro forma-bezwaarschrift in te dienen en dit bezwaarschrift later aan te vullen met inhoudelijke bezwaargronden. Verder heeft de rechtbank overwogen dat, hoewel aan [appellant] kan worden toegegeven dat het inzien van de stukken pas op een laat moment mogelijk was en dat de reden daarvoor niet meteen in zijn risicosfeer lag, dit geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college de termijnoverschrijding verschoonbaar had moeten achten. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat [appellant] bekend was met het feit dat de omgevingsvergunning op 28 oktober 2021 was verleend, hij kort voor afloop van de bezwaartermijn de stukken in heeft kunnen zien en hij niet onbekend was met de plannen die met de omgevingsvergunning zijn vergund.
De gronden van het hoger beroep
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat er sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. Hij voert aan dat het door het handelen van de gemeente niet mogelijk was om binnen de termijn een gemotiveerd bezwaarschrift in te dienen, omdat hij pas op 7 december 2021 de mogelijkheid kreeg om de stukken in te zien bij het gemeentehuis. Deze belemmering moet volgens [appellant] voor risico van het college komen. Bovendien waren de stukken zo omvangrijk dat het niet mogelijk was om deze in één dag voldoende te bestuderen. [appellant] voert daarnaast aan dat hij het bezwaarschrift zo spoedig mogelijk heeft ingediend als van hem kon worden verlangd.
[appellant] voert verder aan dat hij geen pro-forma bezwaarschrift heeft ingediend, omdat hij zonder het inzien van de stukken onvoldoende informatie had om te beslissen of hij in bezwaar zou willen gaan. Hij stelt dat het indienen van een bezwaarschrift, zonder vooraf kennis te hebben genomen van de stukken, alleen zou leiden tot een maatschappelijke last.
4.1. Artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht luidt:
"Ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift blijft niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest."
4.2. Als een belanghebbende stelt dat het niet tijdig indienen van een zienswijze, bezwaar- of beroepschrift het gevolg is van een niet aan hem toe te rekenen omstandigheid, moet hij de feiten aannemelijk maken op grond waarvan redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat hij in verzuim is geweest.
4.3. Niet in geschil is dat het bezwaarschrift van [appellant] buiten de daarvoor gestelde termijn van zes weken is ingediend.
Met de rechtbank komt de Afdeling tot het oordeel dat de termijnoverschrijding van [appellant] niet verschoonbaar is en het college het bezwaar van [appellant] daarom terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Daarbij acht de Afdeling het van belang dat, hoewel [appellant] de stukken door omstandigheden pas op 7 december 2021 kon inzien, het voor hem mogelijk was om al na de mededeling van de verlening van de omgevingsvergunning een pro forma-bezwaarschrift in te dienen. Naar het oordeel van de Afdeling heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat dit voor hem niet mogelijk was. Dat [appellant] de stukken eerst wilde inzien voordat hij zou beslissen of hij in bezwaar zou gaan, is een keuze die voor zijn rekening en risico komt. Bovendien was [appellant] niet helemaal onbekend met het bouwplan dat met de omgevingsvergunning is vergund, aangezien hij op 8 september 2021 heeft verzocht om het volledige bouwdossier, waaronder de rapportages en tekeningen, en de omgevingsvergunning in te zien en daartoe ook in gelegenheid is gesteld door het college. In wat [appellant] heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat hij in verzuim is geweest. Het college heeft het bezwaarschrift daarom terecht niet-ontvankelijk verklaard.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J. Gundelach, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.W.L. van der Heijden, griffier.
w.g. Gundelach
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van der Heijden
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 april 2024
884-1103