202304225/1/R4.
Datum uitspraak: 17 april 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Krimpen aan den IJssel,
appellant,
en
het college van burgemeester en wethouders van Krimpen aan den IJssel,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 16 januari 2023 heeft het college zijn beslissing om op 14 januari 2023 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening van Krimpen aan den IJssel (hierna: de Afvalstoffenverordening) aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang, te weten € 120,00, voor rekening van [appellant] komen.
Bij besluit van 25 april 2023 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op zitting behandeld op 5 maart 2024, waar [appellant] is verschenen.
Overwegingen
1. De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een afvalzak die op 14 januari 2023 is aangetroffen bij een ondergrondse afvalcontainer ter hoogte van de Brinkweg 1 in Krimpen aan den IJssel. Het college is ervan uitgegaan dat [appellant] de afvalzak verkeerd heeft aangeboden, omdat daarin een adreslabel is aangetroffen met zijn adres erop.
2. [appellant] betwist niet dat de afvalzak van hem afkomstig is. Volgens hem moet hij ten onrechte een boete van € 120,00 betalen. [appellant] voert aan dat hij de afvalzak aan de afvalcontainer heeft opgehangen, omdat de afvalcontainer geblokkeerd was toen hij zijn afvalzak aanbood. In het rapport van bevindingen van de handhaver, waar het college zich bij de besluitvorming op heeft gebaseerd, is volgens [appellant] ten onrechte opgenomen dat de afvalcontainer wel functioneerde. Verder is in het rapport ten onrechte vermeld dat de aangetroffen afvalzak een grijze restafvalzak betrof die aan de openbare weg is aangetroffen, terwijl het volgens [appellant] ging om een PMD-zak.
[appellant] wijst er verder op dat hij zich altijd inspant voor een schone omgeving en dat hij zijn huisvuil altijd op correcte wijze aanbiedt.
2.1. Artikel 5:25, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht luidt:
"De toepassing van bestuursdwang geschiedt op kosten van de overtreder, tenzij deze kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen."
2.2. De Afdeling overweegt allereerst dat het bedrag van € 120,00 dat het college voor rekening van [appellant] heeft gebracht, geen boete is. Het gaat om de kosten die het college daadwerkelijk heeft gemaakt voor het verwijderen van de afvalzak, omdat [appellant] de afvalzak verkeerd heeft aangeboden. In beginsel behoren die kosten voor rekening van de overtreder te komen.
De Afdeling stelt vast dat het college in het besluit van 25 april 2023 [appellant] gedeeltelijk heeft gevolgd in zijn betoog. Zo erkent het college dat uit het fotomateriaal bij het besluit blijkt dat de afvalzak van [appellant] geen grijze afvalzak maar een doorzichtige PMD-zak betrof. Deze is niet aan de openbare weg, maar hangend aan de afvalcontainer aangetroffen. Het college betwist evenmin dat de afvalcontainer niet functioneerde op het moment dat [appellant] zijn afvalzak aanbood.
Dat de geconstateerde overtreding in het besluit van 16 januari 2023 niet geheel juist is omschreven, neemt niet weg dat [appellant] de Afvalstoffenverordening heeft overtreden door zijn afvalzak aan de afvalcontainer te hangen. De omstandigheid dat de afvalcontainer niet functioneerde, doet niet af aan de verplichting van [appellant] om zijn huisvuil op correcte wijze ter inzameling aan te bieden. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 25 juli 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:2515), dient, wanneer een ondergrondse afvalcontainer niet bruikbaar is, ongeacht de reden daarvoor, de afvalzak in een andere daarvoor bestemde afvalcontainer te worden gedeponeerd of weer mee naar huis te worden genomen. Dat de container niet functioneerde, heeft dan ook niet tot gevolg dat de kosten die het college heeft gemaakt voor de toepassing van spoedeisende bestuursdwang, niet of niet geheel voor rekening van [appellant] behoren te komen. Dat [appellant] zijn afval altijd op de juiste wijze aanbiedt, betekent evenmin dat de door het college gemaakte kosten niet voor zijn rekening behoren te komen. Hij heeft immers zelf aangegeven dat hij de afvalzak verkeerd heeft aangeboden.
Het betoog slaagt niet.
3. [appellant] betoogt ten slotte dat het college had kunnen volstaan met een waarschuwing in plaats van de boete, omdat het een eerste, eenmalige overtreding betreft, waarbij hij slechts één afvalzak verkeerd heeft aangeboden.
3.1. Naar het oordeel van de Afdeling kon het college vanwege het belang om vervuiling van de openbare ruimte en overlast in de vorm van stank en aantrekking van ongedierte te voorkomen, ook nu het naar gesteld om een eenmalige overtreding gaat, redelijkerwijs overgaan tot het toepassen van spoedeisende bestuursdwang zonder eerst een waarschuwing te geven aan [appellant].
Het betoog slaagt niet.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Breda, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.M. Melenhorst, griffier.
w.g. Van Breda
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Melenhorst
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 april 2024
490-1098