ECLI:NL:RVS:2024:168

Raad van State

Datum uitspraak
24 januari 2024
Publicatiedatum
18 januari 2024
Zaaknummer
202305404/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een onvoldoende voor de opdracht Evidence Based Medicine door de Erasmus Universiteit Rotterdam

Op 9 maart 2023 hebben de docenten wetenschappelijke vorming van de master Geneeskunde aan de Erasmus Universiteit Rotterdam aan de appellante meegedeeld dat de opdracht van het vak Evidence Based Medicine (EBM), inhoudende een revisie van de eigen casus, met een onvoldoende is beoordeeld. De appellante volgt de master Geneeskunde aan de Erasmus Universiteit Rotterdam en moet nog twee onderdelen behalen, waaronder EBM. Het onderdeel EBM bestaat uit vijf opdrachten en één eindwerk, waarbij maximaal één opdracht met een onvoldoende mag worden afgerond. Bij een onvoldoende kan een herstelopdracht worden gemaakt. In de studiejaren 2018-2020 heeft de appellante deelgenomen aan het lijnonderwijs Academische Vorming (AV) en heeft zij het EBM-onderwijs voor een tweede keer gevolgd. Op 9 maart 2023 werd haar laatste revisiepoging met een onvoldoende beoordeeld, wat leidde tot een melding bij de examencommissie.

De examencommissie heeft op 27 maart 2023 met de appellante gesproken en besloten dat zij geen gelegenheid krijgt om het lijnonderwijs AV opnieuw te volgen. De appellante heeft hiertegen administratief beroep ingesteld, maar het college van beroep voor de examens (CBE) heeft dit beroep op 17 juli 2023 niet-ontvankelijk verklaard. De appellante heeft vervolgens beroep ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De Afdeling heeft de zaak op 23 november 2023 behandeld, waarbij de appellante werd bijgestaan door haar advocaat en het CBE vertegenwoordigd was door meerdere personen.

De Afdeling oordeelt dat er geen procesbelang is bij een inhoudelijke beoordeling van de beroepsgronden van de appellante, omdat zij niet van de mogelijkheid gebruik heeft gemaakt om alle deelopdrachten in te leveren en geen voldoende heeft behaald voor de inhaalopdrachten. De Afdeling concludeert dat het beroep niet-ontvankelijk is en dat het CBE de proceskosten niet hoeft te vergoeden. De uitspraak is gedaan door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 24 januari 2024.

Uitspraak

202305404/1/A2.
Datum uitspraak: 24 januari 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te [woonplaats],
appellante,
en
het college van beroep voor de examens van de Erasmus Universiteit Rotterdam (hierna: het CBE),
verweerder.
Procesverloop
Op 9 maart 2023 hebben de docenten wetenschappelijke vorming van de master Geneeskunde aan de Erasmus Universiteit Rotterdam aan [appellante] meegedeeld dat de opdracht van het vak Evidence Based Medicine (hierna: EBM), inhoudende een revisie van de eigen casus, met een onvoldoende is beoordeeld.
Bij beslissing van 17 juli 2023 heeft het CBE het daartegen gerichte administratief beroep van [appellante] niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellante] bij de Afdeling beroep ingesteld.
Het CBE heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 november 2023, waar [appellante], bijgestaan door mr. R. Verspaandonk, advocaat te Den Haag, en het CBE, vertegenwoordigd door H.W. Tilanus, J.E.I. Blaauw van Muyen en M. Sparidis-Hans, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       [appellante] volgt de master Geneeskunde aan de Erasmus Universiteit Rotterdam (hierna: de EUR). Twee van de onderdelen die zij voor de master nog moet behalen zijn EBM en Ethiek. Beide vallen onder het lijnonderwijs Academische Vorming (hierna: lijnonderwijs AV), waar de EUR 3 EC aan toerekent. Het onderdeel EBM bestaat uit vijf opdrachten en één eindwerk. Van de vijf opdrachten mag maximaal één opdracht met een onvoldoende worden afgerond. Bij een onvoldoende kan er een herstelopdracht worden gemaakt. Is de herstelopdracht voldoende, dan kan daarmee een onvoldoende worden weggenomen.
In de studiejaren 2018-2020 heeft [appellante] deelgenomen aan het lijnonderwijs AV. In mei 2020 heeft [appellante] te horen gekregen dat zij de lijn AV opnieuw moet volgen. Zij heeft daarom het EBM-onderwijs voor een tweede keer gevolgd. Op 9 maart 2023 hebben de examinatoren van het EBM-onderwijs [appellante] erover geïnformeerd dat haar laatste revisiepoging met een onvoldoende is beoordeeld en dat, gelet op het feit dat er vier revisiepogingen zijn geweest en er maar recht is op twee inhaalmogelijkheden, er melding wordt gedaan bij de examencommissie. De examencommissie heeft naar aanleiding van de melding van de examinatoren op 27 maart 2023 met [appellante] een gesprek gevoerd, waaruit naar voren is gekomen dat haar geen gelegenheid toekomt om in een nieuw studiejaar het lijnonderwijs AV nogmaals te volgen. [appellante] heeft vervolgens administratief beroep ingesteld tegen de beslissing dat de revisie van haar casus met een onvoldoende is beoordeeld en ook heeft zij beroep ingesteld tegen de beslissing dat zij in een nieuw studiejaar niet nogmaals mag deelnemen aan het lijnonderwijs AV. Het CBE heeft op de twee verschillende beroepen, twee verschillende beslissingen genomen, omdat één beslissing is genomen door de examencommissie en de andere door de examinatoren. De Afdeling beslist op deze twee beroepen in twee afzonderlijke uitspraken. In deze uitspraak oordeelt de Afdeling over het beroep tegen de beoordeling van de revisiepoging door de examinatoren. Voor het beroep tegen het oordeel van het CBE over de beslissing van de examencommissie om [appellante] niet nogmaals in de gelegenheid stellen om het lijnonderwijs AV te volgen, verwijst de Afdeling naar haar uitspraak van vandaag, ECLI:NL:RVS:2024:169.
Administratief beroep bij het CBE
2.       Tegen de beslissing van de examinatoren heeft [appellante] op 5 april 2023 administratief beroep ingesteld. Het CBE heeft bij beslissing van 17 juli 2023 het beroep niet-ontvankelijk verklaard. Het CBE heeft daarbij overwogen dat volgens vaste rechtspraak van de Afdeling (voorheen: van het CBHO) de waardering van een onderdeel van een vak waarmee het eindcijfer nog niet is bepaald, geen beslissing is als bedoeld in artikel 7.61, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (hierna: de WHW). Het CBE heeft daarbij verwezen naar de uitspraak van het CBHO van 7 januari 2015, zaak nr. CBHO 2014/173, 7 oktober 2013, zaak nr. CBHO 2013/083 en 19 augustus 2020, zaak nr. CBHO 2020/027.5. Het beroep van [appellante] ziet op de beoordeling van een (deel)opdracht en niet op het eindcijfer. Daarom is het CBE tot het oordeel gekomen dat het beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
Beroep bij de Afdeling
3.       [appellante] onderkent in beroep dat deeltentamens of deelonderdelen in beginsel niet kunnen worden aangevochten, omdat tegen de eindbeoordeling, althans het eindcijfer, kan worden opgekomen. Maar zij betoogt dat de zaak in haar geval anders ligt. Vanwege het verkrijgen van een onvoldoende voor het eindwerk kan in het geheel geen voldoende meer worden behaald voor het lijnonderwijs AV. Er volgt dan ook geen eindcijfer voor het vak. Daarmee zou er ten onrechte geen eindbeslissing zijn waartegen rechtsmiddelen openstaan. [appellante] stelt dat, gelet op de wijze waarop het eindwerk tot stand komt, tegen de beoordeling waartegen zij bij het CBE in beroep is gegaan wel de mogelijkheid van beroep open staat, anders zou zij nooit de beoordeling ter discussie kunnen stellen. De rechtspraak waar het CBE naar verwijst is volgens [appellante] dan ook niet van toepassing op deze zaak. Alleen als de mogelijkheid wordt geboden om de opdrachten te laten beoordelen, reviseren, dan wel te herkansen, kan anders worden besloten.
Belang bij het beroep bij de Afdeling
4.       De Afdeling komt niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van de beroepsgronden van [appellante], omdat er geen procesbelang is bij een inhoudelijk oordeel over het beroep tegen de beslissing van 17 juli 2023. De Afdeling motiveert dit als volgt.
4.1.    [appellante] heeft niet van de mogelijkheid gebruik gemaakt om alle deelopdrachten van het lijnonderwijs AV in te leveren en heeft niet voor elke deelopdracht of inhaalopdracht die is ingeleverd een voldoende behaald. Bij afzonderlijke uitspraak van vandaag, ECLI:NL:RVS:2024:169, heeft de Afdeling geoordeeld dat het instellingsbestuur van de EUR mocht bepalen dat hij het aanbieden van het lijnonderwijs AV tot maximaal twee maal kan beperken. In die uitspraak heeft de Afdeling ook geoordeeld dat de examencommissie aan [appellante] geen derde gelegenheid heeft hoeven aan te bieden. Zij kan dus hoe dan ook geen voldoende meer behalen voor het lijnonderwijs AV en kan daardoor de opleiding Geneeskunde niet afronden. Dit betekent dat het doel van [appellante] dat zij met haar beroep tegen de beslissing van 17 juli 2023 voor ogen had, niet meer kan worden bereikt en daarmee komt haar belang bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep te vervallen. De Afdeling doet geen uitspraak uitsluitend vanwege de principiële betekenis daarvan en komt daardoor aan een inhoudelijke beoordeling van het beroep niet toe.
Conclusie
5.       Gelet op het voorgaande is het beroep niet-ontvankelijk.
6.       Het CBE hoeft de proceskosten niet te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Willems, voorzitter, en mr. J.E.M. Polak en mr. G.T.J.M. Jurgens, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. van Zanten, griffier.
w.g. Willems
voorzitter
w.g. Van Zanten
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 januari 2024
97-1089