202300095/3/R4.
Datum uitspraak: 25 april 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
de Commissie voor de Vecht en het Oostelijk en Westelijk Plassengebied (hierna: de Vechtplassencommissie), gevestigd te Breukelen, gemeente Stichtse Vecht,
verzoekster,
en
de raad van de gemeente Stichtse Vecht,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 1 november 2022 heeft de raad het bestemmingsplan "Rondom de Vecht, reparatie 2021" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft de Vechtplassencommissie beroep ingesteld.
De Vechtplassencommissie heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De raad en [partij] hebben een nader stuk ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 17 april 2024, waar de Vechtplassencommissie, vertegenwoordigd door dr. J.W. Gunning, J.M. van ’t Hek Msc en [gemachtigde A], en de raad, vertegenwoordigd door mr. Z. Farafonow, ing. C.A. Spaan en ing. T. Verkammen, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [partij], vertegenwoordigd door [gemachtigde B], bijgestaan door mr. T.E.P.A. Lam, advocaat te Nijmegen, als partij gehoord.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Voor de beoordeling van het beroep tegen het besluit van 1 november 2022 is het recht zoals dat gold ten tijde van het nemen van dat besluit bepalend.
Inleiding
3. De raad heeft eerder op 2 oktober 2018 het bestemmingsplan "Rondom de Vecht" vastgesteld. Dat plan voorziet in een planologische regeling voor het buitengebied tussen de kernen Breukelen en Maarssen. Ook behoren delen van de bebouwde kom van Breukelen en Maarssen tot het plangebied. Daarbij heeft de raad ook een wijzigingsbesluit van 19 november 2019 genomen. Over het vaststellingsbesluit van 2 oktober 2018 en het wijzigingsbesluit van 19 november 2019 heeft de Afdeling uitspraak gedaan op 9 december 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2909. Hierin heeft de Afdeling verschillende plandelen vernietigd en de raad opgedragen om daarvoor binnen een bepaalde termijn een nieuwe planregeling op te stellen. Met het voorliggende plan heeft de raad daaraan uitvoering willen geven. Het verzoek ziet op één specifiek plandeel: het plandeel van [locatie] te Breukelen. 4. [partij] is gevestigd aan [locatie] in Breukelen (hierna: het perceel). Het bedrijf richt zich op het produceren en bottelen van vruchtensappen. Het plan voorziet onder meer in een uitbreiding van de bedrijfsbebouwing van [partij], waarbij het bouwvlak met 550 m² wordt vergroot.
Spoedeisend belang
5. Bij besluit van 21 december 2023 heeft het college aan [partij] een omgevingsvergunning verleend voor onder meer het uitbreiden van de bedrijfsbebouwing op het perceel. Tegen dat besluit is door de Vechtplassencommissie bezwaar gemaakt. Om te voorkomen dat naar aanleiding van het bezwaar van de Vechtplassencommissie tegen de omgevingsvergunning het college in bezwaar ook toetst aan het nieuwe bestemmingsplan "Rondom de Vecht, reparatie 2021" en niet aan het voorheen geldende bestemmingsplan — dat de uitbreiding van de bebouwing niet toestond -, wordt de voorzieningenrechter verzocht het besluit tot vaststelling van het nieuwe bestemmingsplan te schorsen, voor zover dat ziet op het perceel. Dit in verband met de zogenoemde Tegelen-jurisprudentie, die is neergelegd in onder meer de uitspraak van de Afdeling van 21 december 1999, ECLI:NL:RVS:1999:AA4296. De voorzieningenrechter neemt daarom een spoedeisend belang aan. Beoordeling
6. De Vechtplassencommissie heeft zich op het standpunt gesteld dat de raad onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de effecten die de uitbreiding van de bedrijfsbebouwing van [partij] met 550 m² heeft op het zwaar verkeer van en naar [partij] op het Zandpad. Het rapport van Goudappel Coffeng van 2 april 2022, waarin onderzoek is gedaan naar de verkeerseffecten van de uitbreiding van [partij], ziet op een uitbreiding met 550 m² brutovloeroppervlakte (bvo). De Vechtplassencommissie wijst erop dat in artikel 4, lid 4.3.5 van de planregels bij de mogelijkheid tot uitbreiding van het bedrijfspand met 550 m² niet de beperking van een bvo is opgenomen. Dat betekent dat wanneer er in lagen wordt gebouwd, een vloeroppervlakte kan worden gerealiseerd die groter is dan 550 m². In dat verband wijst zij op de aanvraag van [partij], die hoort bij de bij besluit van 21 december 2023 verleende omgevingsvergunning voor de uitbreiding van het bedrijfspand van [partij], waaruit volgt dat een uitbreiding is aangevraagd en vergund van 1.100 m² bvo.
6.1. De Vechtplassencommissie heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat in het verkeersonderzoek van Goudappel Coffeng van 2 april 2022, dat ten grondslag ligt aan het besluit om het bestemmingsplan vast te stellen, wordt uitgegaan van een uitbreiding van de bebouwing van [partij] met een bvo van 550 m². In de planregels is geen beperking opgenomen van het bvo. Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter zal ook wanneer wordt uitgegaan van een uitbreiding van de bedrijfsbebouwing met meer dan 550 m² bvo het extra effect op de verkeersafwikkeling van zwaar verkeer beperkt zijn. In dat geval is van belang dat de raad ervoor heeft gekozen om in de planregels, in de vorm van een voorwaardelijke verplichting, een maximum aantal vrachtauto’s van en naar het perceel per week vast te stellen. In artikel 4, lid 4.4 van de planregels staat dat het aantal vrachtauto’s van en naar [locatie] in de periode van 1 december tot en met 14 september niet meer bedraagt dan 80 per week en in de periode van 15 september tot en met 30 november niet meer dan 130 per week. Deze voorwaardelijke verplichting moet, zoals door de raad op de zitting is bevestigd, zo worden begrepen dat het daarin genoemde maximale aantal vrachtauto’s betrekking heeft op vrachtwagenbewegingen en niet op het aantal vrachtauto’s. Dit komt in de planregel tot uitdrukking door de woorden "van en naar". De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding voor het oordeel dat deze bepaling niet te handhaven zal zijn.
In zoverre ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening.
7. Ook in het overige door de Vechtplassencommissie aangevoerde ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor het oordeel dat het bestemmingsplan in de bodemprocedure niet in stand zal blijven.
Conclusie
8. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
9. De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. H.C.P. Venema, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. W.D. Kamphorst-Timmer, griffier.
w.g. Venema
voorzieningenrechter
w.g. Kamphorst-Timmer
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 april 2024
776