202307490/4/R3.
Datum uitspraak: 30 april 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te Monster, gemeente Westland,
verzoeker,
en
de raad van de gemeente Westland,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 26 oktober 2023 heeft de raad het bestemmingsplan "Gemeentekantoor Monster" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [verzoeker] beroep ingesteld.
[verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[verzoeker] heeft een nader stuk ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 9 april 2024, waar [verzoeker] en de raad, vertegenwoordigd door A. Kleijn, zijn verschenen. Voorts is ter zitting Arcade Wonen, vertegenwoordigd door [gemachtigden], als partij gehoord.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Voor de beoordeling van het beroep tegen het besluit van 26 oktober 2023 is het recht zoals dat gold ten tijde van het nemen van dat besluit bepalend.
Inleiding
3. Het plan voorziet in de bouw van 40 woningen waarvan 85% bedoeld is voor sociale huur en 15% middenhuur woningen. De bouw- en goothoogte aan de straatkant zijn 11 en 9 m. Daarachter is de maximale bouwhoogte eerst 9 m en vervolgens, voor het grootste deel, 13 m. Het bouwvlak omsluit gronden waarop de bestemming "Wonen" zonder bouwvlak is voorzien. Uit de toelichting volgt dat dit bedoeld is als binnenterrein waarop parkeerplaatsen worden aangelegd. In de planregels is bepaald dat de woningen enkel gebouwd mogen worden als 40 parkeerplaatsen op dit binnenterrein worden voorzien. Aan de westzijde van de voorziene woningen liggen gronden met de bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied". Aan de zuidkant van het plangebied ligt een strook grond van ongeveer 2 m met de bestemmingen "Groen" en "Water". Aan de zuidoostkant van het plangebied ligt een strook grond van ongeveer 5 m met eveneens de bestemmingen "Groen" en "Water".
4. Op de gronden van het plangebied was in het voorheen geldende bestemmingsplan "Kern Monster" voor het grootste deel voorzien in de bestemming "Maatschappelijk", met een bouwvlak en een maximale bouwhoogte van 10 m. Aan de westzijde van de maatschappelijke bestemming waren gronden voornamelijk voorzien van de bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied". Aan de zuidkant van de gronden uit het plangebied was voorzien in een strook grond van ongeveer 9,5 m met de bestemmingen "Groen" en "Water". Op de gronden in het plangebied stond voorheen het gemeentekantoor van de voormalige gemeente Monster. Dat kantoor is inmiddels gesloopt.
5. [verzoeker] woont op de [locatie] te Monster. Zijn perceel grenst aan de zuidelijke helft van het plangebied. De kortste afstand tussen het perceel van [verzoeker] en het bouwvlak van de bestemming "Wonen" in het plangebied is ongeveer 3,5 m. [verzoeker] kan zich niet verenigen met de vaststelling van het bestemmingsplan. [verzoeker] voert daartoe aan dat het plangebied zich ten onrechte niet uitstrekt tot het hele centrumgebied van Monster waarvoor de Visie Centrum Monster is vastgesteld. Daarnaast vreest [verzoeker] onder meer voor een aantasting van zijn woon- en leefklimaat, door een toename van de parkeerdruk in de omgeving, en wijst hij op de nadelige gevolgen voor het groen in de omgeving.
Spoedeisend belang
6. De voorzieningenrechter stelt vast dat Arcade Wonen op zitting heeft verklaard een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor de bouw van de woningen voor te bereiden en deze aanvraag op korte termijn in te dienen. Gelet op de zogenoemde Tegelen-jurisprudentie, die onder meer is neergelegd in de uitspraak van de Afdeling van 12 januari 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BP0510, heeft [verzoeker] naar het oordeel van de voorzieningenrechter een spoedeisend belang bij de schorsing van het bestemmingsplan. Als het bestemmingsplan immers in werking blijft en als het college daarna een besluit op de aanvraag en vervolgens een besluit zou nemen op het bezwaar tegen de verlening van de omgevingsvergunning, dan vormt het bestemmingsplan daarbij het toetsingskader en kan een latere vernietiging van het bestemmingsplan door de Afdeling daaraan niet afdoen. De schorsing van het bestemmingplan voorkomt dat. Daarom is er spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening. Voorlopig rechtmatigheidsoordeel
7. De voorzieningenrechter mag niet op de voet van artikel 8:86 van de Awb tegelijk met deze voorlopige voorziening ook de hoofdzaak afdoen. Partijen hebben hem daarvoor namelijk geen toestemming gegeven. Daarom zal de voorzieningenrechter hierna overgaan tot een voorlopige rechtmatigheidsbeoordeling. Dit betekent dat de voorzieningenrechter een voorlopige beoordeling zal verrichten van de beroepsgronden die in de hoofdzaak zijn aangevoerd en aan de hand daarvan zal beoordelen of het verzoek voor toewijzing in aanmerking komt.
Ontbreken totaalvisie
8. [verzoeker] betoogt dat ten onrechte niet het volledige gebied dat onderdeel uitmaakt van de Visie Centrum Monster (hierna: de Visie) van de gemeente Westland in het plan is betrokken. De ontwikkeling ter plaatse van het voormalige gemeentekantoor wordt zo ten onrechte losgeknipt van de overige ontwikkelingen die de gemeente voor het centrumgebied van Monster voorziet, aldus [verzoeker]. Hierdoor ontbreekt er een totaalvisie op het gebied, wat zorgt voor een belemmering van de verdere ontwikkeling van de kern van Monster op het gebied van bijvoorbeeld groen, parkeren en veiligheid.
8.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het loskoppelen van de woningbouw in het plangebied van de voorziene ontwikkelingen in het grotere gebied uit de Visie niet in de weg staat aan die verdere ontwikkelingen in de bredere omgeving. De reden om vooruitlopend op de verdere herinrichting van het gebied uit de Visie dit bestemmingsplan al vast te stellen, is de behoefte in de gemeente aan dit type woningen.
8.2. De voorzieningenrechter ziet in wat [verzoeker] betoogt vooralsnog geen reden om aan te nemen dat, door het loskoppelen van de met het plan voorziene woningbouw van de rest van het gebied van de Visie, het plan in strijd komt met de goede ruimtelijke ordening. In de Visie wordt aangegeven dat het terrein van het voormalig gemeentekantoor ontwikkeld zal worden naar 40 appartementen. De voorzieningenrechter acht op voorhand ook niet aannemelijk dat het loskoppelen van deze woningbouw van de rest van de ontwikkelingen die in de Visie worden voorzien in de weg staat aan een evenwichtige en samenhangende realisatie van andere doelen uit de Visie. Daarvoor is het niet noodzakelijk al die ontwikkelingen in één bestemmingsplan op te nemen.
De voorzieningenrechter verwacht dat het plan in de bodemprocedure naar verwachting op dit punt in stand zal blijven.
Omvang woningen, bezonning en privacy
9. [verzoeker] betoogt verder dat de beoogde bebouwing te groot en volumineus is voor de omgeving.
Daarnaast voert hij aan dat de gevolgen voor de omgeving, zoals bezonning en privacy, onvoldoende in kaart zijn gebracht. Zo worden de gevolgen van het plan voor de bezonning in de bezonningsstudie onderschat, omdat deze uitgaat van een maximale bouwhoogte van 10 m in de bestaande situatie, terwijl het voormalig gemeentekantoor slechts 5 m hoog was. [verzoeker] vreest daarom dat de woningbouw zal leiden tot een onaanvaardbare inbreuk op zijn woon- en leefomgeving.
9.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de omvang van de voorziene woningen stedenbouwkundig passend is in de omgeving. Aan de straatzijde van de Choorstraat is voorzien in een maximale goothoogte van 7 m en een maximale bouwhoogte van 11 m. Dit verhoudt zich goed tot de bestaande bebouwing aan de Choorstraat, aldus de raad. Voor zover de toegestane bouwhoogte van 13 m naar achteren toe afwijkt van deze maatvoering sluit deze aan bij grotere complexen in het gebied.
De raad stelt zich verder op het standpunt dat de gevolgen voor de omgeving, zoals bezonning en privacy, voldoende zijn onderzocht en dat naar aanleiding daarvan is geconcludeerd dat er geen sprake is van ontoelaatbare gevolgen.
9.2. De voorzieningenrechter ziet, gelet op de toelichting van de raad, geen reden om aan te nemen dat de woningen niet passend zijn in de omgeving. Hij betrekt daarbij dat op de Choorstraat, in de directe omgeving van het plangebied, veelal een goot- en bouwhoogte van 6 m respectievelijk 10 m is toegestaan. De voorzieningenrechter ziet op voorhand niet in dat de binnen het plan toegestane goothoogte van 7 m aan de straatzijde en bouwhoogtes in het hele plangebied van 9, 11 en 13 m ten opzichte van de hoogtes in de omgeving zo groot zijn dat sprake is van strijd met de goede ruimtelijke ordening. In de maximale bouwhoogte van 13 m, die geldt voor het zuidelijke en zuidwestelijke deel van de beoogde bebouwing, ziet de voorzieningenrechter op voorhand evenmin aanleiding voor het oordeel dat er sprake is van strijd met de goede ruimtelijke ordening.
9.3. Verder ziet de voorzieningenrechter op voorhand geen reden om aan te nemen dat de gevolgen op het gebied van bezonning en privacy zo groot zijn dat sprake zal zijn van een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat van [verzoeker]. Daarbij acht de voorzieningenrechter van belang dat er een bezonningsstudie is uitgevoerd en daarin geconcludeerd wordt dat er na realisatie van de beoogde bebouwing voldaan wordt aan de lichte TNO norm, omdat er op de onderzochte gevels gedurende twee uur per etmaal bezonning mogelijk is in de periode van 19 februari tot en met 21 oktober. Bij de toets aan de lichte TNO norm wordt, anders dan waar [verzoeker] vanuit gaat, enkel gekeken naar de nieuwe beoogde situatie. De bezonningssituatie die is weergegeven onder het kopje "Bestaande situatie" heeft daar dus geen invloed op, ongeacht welke bouwhoogte daarbij is gehanteerd.
Met betrekking tot de privacy erkent de raad dat er zicht kan zijn op het perceel van [verzoeker], met name aan de zuidkant van het plangebied waar een bouwhoogte van 13 m is toegestaan. Dit gedeelte bevindt zich echter op ongeveer 3,5 m van de perceelsgrens van [verzoeker]. Verder bevindt de woning van [verzoeker] zich aan de noordzijde van het plangebied, op meer dan 25 m afstand van het bouwvlak waarvoor een maximale bouwhoogte van 13 m geldt. De voorzieningenrechter erkent dat het weliswaar aannemelijk is dat het plan leidt tot enige aantasting van de privacy van [verzoeker], maar dat deze niet zodanig onaanvaardbaar is dat de raad het plan daarom niet vast heeft mogen stellen. In deze omstandigheid ziet de voorzieningenrechter evenmin aanleiding voor het oordeel dat de raad het belang van [verzoeker] zwaarder had moeten laten wegen dan het belang bij de bouw van de woningen.
In wat [verzoeker] heeft aangevoerd over het volume van de beoogde bebouwing en de gevolgen voor de bezonningssituatie en de privacy van [verzoeker], ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor het oordeel dat het plan in de bodemprocedure naar verwachting niet in stand zal blijven.
Parkeren
10. [verzoeker] betoogt dat door dit plan de parkeerdruk in de omgeving ontoelaatbaar toe zal nemen. Dat er in de bestaande situatie een hoge parkeerdruk is, volgt volgens [verzoeker] uit het feit dat het tijdelijke parkeerterrein in het plangebied overvol is. Nu dit tijdelijke parkeerterrein verloren gaat door de woningbouw, zal de parkeerdruk toenemen. De 40 parkeerplaatsen op het binnenterrein verlagen de parkeerdruk niet, omdat deze achter een gesloten hek komen en alleen toegankelijk zijn voor de toekomstige bewoners.
10.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het bestemmingsplan niet zal leiden tot een toename van de parkeerdruk in de omgeving. Uit artikel 12.5, eerste lid, van de planregels volgt namelijk dat bewoning pas is toegestaan als op eigen terrein wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen. Voor de 40 woningen is uitgegaan van een parkeerbehoefte van 52 parkeerplaatsen. In artikel 6.2.1, onder d, van de planregels is een verplichting opgenomen om 40 parkeerplaatsen te realiseren op het binnenterrein. Daarnaast stelt de raad dat 12 parkeerplaatsen extra aangelegd zullen worden in het openbaar gebied aan de westkant binnen plangebied. In artikel 12.5, tweede lid, van de planregels is bepaald dat deze toegerekend mogen worden aan de parkeerbalans van de voorziene woningen.
De raad bevestigt verder dat de 40 parkeerplaatsen op het binnenterrein niet bedoeld zijn voor openbaar parkeren. De raad verwacht echter dat gelet op de parkeerdruk toekomstige bewoners ook daadwerkelijk op deze plaatsen zullen parkeren.
Met betrekking tot het tijdelijke parkeerterrein heeft de raad toegelicht dat deze parkeerplaatsen gerealiseerd zijn vanwege de werkzaamheden in de Doctor van den Brinkstraat, waardoor de parkeermogelijkheden daar tijdelijk zijn beperkt. Desgevraagd heeft de raad op zitting aangegeven dat, indien deze werkzaamheden nog plaatsvinden op het moment dat de tijdelijke parkeerplaatsen verdwijnen, de tijdelijke parkeerdruk opgevangen kan worden op het parkeerterrein ten zuiden van het plangebied.
10.2. Artikel 1.77 van de planregels luidt:
"voldoende parkeergelegenheid: parkeergelegenheid voor personenauto’s, bestelauto’s, motorfietsen en driewielige motorvoertuigen, waarvan het aantal parkeerplaatsen en de omvang daarvan voldoet aan de beleidsregel ‘Parkeernormering gemeente Westland’, zoals die geldt ten tijde van de vaststelling van dit bestemmingsplan en - indien deze beleidsregel gedurende de planperiode wordt gewijzigd - aan die wijziging."
Artikel 6.2.1 luidt:
"Op deze gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:
a. maximaal 40 woningen, waaronder:
[…];
mits,
d. 40 parkeerplaatsen op het binnenterrein gerealiseerd worden.
[…]."
Artikel 12.5 luidt:
"1. Bij nieuwe ontwikkelingen (oprichting van een bouwwerk, verandering van functie of uitbreiding van bestaand gebruik) is het gebruik van gronden en bouwwerken op grond van de regels in hoofdstuk 2 slechts toegestaan als op eigen terrein wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid, zoals bedoeld in hoofdstuk 1 van deze regels.
2. In afwijking van lid 1 mogen bij het oprichten van het gebouw ten minste 12 nieuw te realiseren openbare parkeerplaatsen worden meegerekend ten behoeve van de parkeerbalans;
[…]."
10.3. Gelet op de toelichting van de raad komt de voorzieningenrechter tot het voorlopige oordeel dat de ontwikkeling niet zal leiden tot een onaanvaardbare toename van de parkeerdruk in de omgeving. Op grond van artikel 12.5, eerste lid, van de planregels is het gebruik van de beoogde bebouwing alleen toegestaan als op eigen terrein in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien. Op grond van het tweede lid van dat artikel mogen de twaalf nieuwe openbare parkeerplaatsen, die de gemeente Westland zal realiseren, worden meegerekend ten behoeve van de parkeerbalans. Deze zijn voorzien op gronden binnen het plangebied met de bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied", waarop parkeerplaatsen zijn toegestaan.
De aanleg van de overige veertig parkeerplaatsen die nodig zijn om in de berekende parkeerbehoefte te voorzien, zijn gewaarborgd met artikel 6.2.1 van de planregels. Op grond van deze planregel mag er binnen de bestemming "Wonen" uitsluitend worden gebouwd als er 40 parkeerplaatsen op het binnenterrein gerealiseerd worden. De voorzieningenrechter stelt vast dat er voldoende ruimte is om de parkeerplaatsen aan te leggen en dat de planregels niet in de weg staan aan het realiseren van die parkeerplaatsen. Onder deze omstandigheden ziet de voorzieningenrechter voorlopig niet in dat het bestemmingsplan op dit punt voor een onevenredige parkeerdruk gaat zorgen, omdat het plan regelt dat in de parkeerbehoefte van de voorziene woningen wordt voldaan. Deze woningen zullen dus niet tot extra parkeerdruk leiden.
In wat [verzoeker] over de al bestaande parkeerdruk heeft aangevoerd, die erger zal worden omdat met het plan bestaande parkeerplaatsen zullen verdwijnen, ziet de voorzieningenrechter voorlopig evenmin aanleiding voor het oordeel dat het plan in de bodemprocedure naar verwachting niet in stand zal blijven. Ter zitting heeft de raad duidelijk gemaakt dat ten zuiden van het plangebied een parkeerterrein is gelegen, dat vroeger bedoeld was voor het gemeentekantoor en dat voldoende parkeerplaatsen heeft om de nu in het plangebied liggende tijdelijke parkeerplaatsen op te vangen.
Groen en water
11. [verzoeker] betoogt dat de beoogde ontwikkeling leidt tot een afname van groen, water en ecologische waarden in het plangebied.
Daartoe voert hij aan dat het aanwezige groen en de vijver beiden voor een gedeelte zullen verdwijnen. Ook worden er bomen in het plangebied gekapt ten behoeve van deze ontwikkeling. Hij vreest dat er ook bomen gekapt zullen worden op het perceel ten oosten van het plangebied, omdat dit perceel tevens eigendom van Arcade Wonen is en er voor het kappen van deze bomen geen kapvergunning nodig is.
Over de ecologische waarden voert [verzoeker] aan dat er ten onrechte geen aanvullend onderzoek is gedaan naar aanwezige ecologische waarden in het plangebied. Het onderzoek van Aqua Terra van 31 oktober 2017, dat als bijlage 11 aan de plantoelichting is gevoegd, is verouderd. Na de sloop van het gemeentekantoor in 2020 is het plangebied braak komen te liggen. [verzoeker] stelt dat nieuwe plantensoorten zich vervolgens in het plangebied hebben gevestigd en dat daar geen rekening mee is gehouden. Met het verdwijnen van een gedeelte van de vijver is evenmin rekening gehouden. Nu de ecologische waarden niet met een aanvullend onderzoek in kaart zijn gebracht, is het plan niet uitvoerbaar volgens [verzoeker].
11.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de ruimte in Monster schaars is waardoor er keuzes gemaakt moeten worden met betrekking tot het gebruik van de ruimte. Voor deze ontwikkeling is daarom een keuze gemaakt om het groen en water voor een deel te laten verdwijnen ten behoeve van de woningbouw. De raad geeft aan voornemens te zijn bij de verdere herontwikkeling van het gebied het verlies aan groen te compenseren. Voor wat betreft het water ziet het Hoogheemraadschap van Delfland erop toe dat verdwijnend water gecompenseerd wordt. Daar is ook een plan voor gemaakt.
Verder heeft de raad toegelicht dat het ecologische onderzoek in voorbereiding op de sloop van het voormalig gemeentekantoor is uitgevoerd. Vervolgens is voor de sloop van het gemeentekantoor op grond van de Wet natuurbescherming (hierna: de Wnb) een beschikking verleend voor het verstoren van en het beschadigen of vernielen van voortplantingsplaatsen van de gewone en ruige dwergvleermuis. Het gemeentekantoor is in 2020 gesloopt. Op de zitting heeft de raad toegelicht dat er geen andere beschermde soorten zijn waargenomen.
11.2. De voorzieningenrechter is op voorhand van oordeel dat de raad redelijkerwijs meer waarde heeft mogen hechten aan de bouw van de woningen dan aan het verlies van groen en water in dit gebied. Voor wat betreft het verlies van water volgt uit de plantoelichting dat er in overleg met het Hoogheemraadschap een plan is gemaakt om dit verlies van water te compenseren. Daarnaast zal het groen volgens de raad gecompenseerd worden bij de herinrichting van de openbare ruimte. Dat is een apart project waar de bewoners bij betrokken worden. Onder die omstandigheden ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor het oordeel dat het verlies van groen en water in het plangebied in de weg had moeten staan aan vaststelling van het bestemmingsplan.
Met betrekking tot de kap van de bomen merkt de voorzieningenrechter op dat de kap een uitvoeringsaspect is en daarom geen onderdeel uitmaakt van het besluitvormingsproces van het bestemmingsplan. Ook de verleende kapvergunning kan in deze procedure, die enkel betrekking heeft op het bestemmingsplan, niet aan de orde komen.
Tot slot ziet de voorzieningenrechter in wat [verzoeker] over de ecologische waarden heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad het plan niet had mogen vaststellen. De voorzieningenrechter stelt daarbij voorop dat de raad het plan op dit punt alleen niet mocht vaststellen als hij op voorhand redelijkerwijs had moeten inzien dat het soortenbeschermingsregime in de Wnb aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat. De vragen of voor de uitvoering van het bestemmingsplan een vrijstelling dan wel een ontheffing op grond van het soortenbeschermingsregime in de Wnb nodig is en zo ja, of deze ontheffing kan worden verleend, komen in beginsel namelijk pas aan de orde in een procedure op grond van de Wnb. De onderzoeken die aan het plan ten grondslag liggen zijn weliswaar wat verouderd en niet aangepast na en aan de sloop van het gemeentekantoor, maar de enkele, niet onderbouwde, stelling van [verzoeker] dat er sinds de sloop van het gemeentekantoor in 2020 nieuwe plantensoorten in het plangebied aanwezig zijn, geeft de voorzieningenrechter op dit moment geen aanknopingspunt om te twijfelen aan het oordeel van de raad dat het soortenbeschermingsregime in de Wnb niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.
Daglichttoetreding in voorziene woningen
12. [verzoeker] betoogt dat bij de voorziene woningen sprake zal zijn van onvoldoende daglichttoetreding.
12.1. Artikel 8:69a van de Awb bepaalt dat de bestuursrechter een besluit niet vernietigt op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.
Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) blijkt dat de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis heeft willen stellen dat er een verband is tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van degene die in (hoger) beroep komt.
12.2. Aangezien [verzoeker] met deze grond opkomt voor de belangen van toekomstige bewoners en niet aannemelijk is dat [verzoeker] een toekomstige bewoner is, zal dit betoog naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter niet kunnen leiden tot vernietiging van het bestreden besluit omdat artikel 8:69a van de Awb daaraan in de weg staat.
Stikstof
13. [verzoeker] betoogt dat het onderzoek naar de stikstofdepositie gebreken vertoont.
13.1. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter staat het relativiteitsvereiste eraan in de weg dat deze beroepsgrond tot vernietiging van het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan leidt. De bepalingen in de Wnb over de beoordeling van plannen die gevolgen kunnen hebben voor een Natura 2000-gebied, zijn in die wet opgenomen ter bescherming van het behoud van de natuurwaarden in deze gebieden. Nu het meest nabij gelegen Natura 2000-gebied op een afstand van ongeveer 800 m ligt, ziet de voorzieningenrechter op voorhand niet in dat de belangen van [verzoeker] zo nauw verweven zijn met dit Natura 2000-gebied dat het belang van [verzoeker] samenvalt met de belangen die de betreffende bepalingen van het Wnb beogen te beschermen.
Aanbesteding
14. [verzoeker] betoogt dat er ten onrechte geen aanbestedingsprocedure heeft plaatsgevonden.
14.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, bijvoorbeeld in de uitspraak van 18 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2747, kan een verplichting tot aanbesteding van de uitvoering van het plan in het algemeen op zichzelf niet in de weg staan aan de financiële uitvoerbaarheid van het plan en is naar nationaal recht de burgerlijke rechter en niet de bestuursrechter de aangewezen rechter om over de rechtmatigheid van het achterwege laten van een openbare aanbesteding een oordeel te vellen. Nog daargelaten of ten onrechte geen openbare aanbesteding heeft plaatsgevonden, kan deze beroepsgrond niet tot vernietiging van het bestreden besluit leiden. Conclusie
15. Gelet op het bovenstaande ziet de voorzieningenrechter aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
16. De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.J.W.P. van Gastel, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. E.W.L. van der Heijden, griffier.
w.g. Van Gastel
voorzieningenrechter
w.g. Van der Heijden
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 april 2024
884-1080