ECLI:NL:RVS:2024:1852

Raad van State

Datum uitspraak
2 mei 2024
Publicatiedatum
2 mei 2024
Zaaknummer
202302188/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van vreemdeling tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De aanvraag werd op 21 oktober 2021 afgewezen. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, verklaarde op 13 maart 2023 het beroep van de vreemdeling ongegrond. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. A.A. Ubbergen, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De Raad van State heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat van de vreemdeling verwacht mag worden dat hij zijn geaardheid kan beschrijven en hoe deze zijn leven beïnvloedt. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de verklaringen van de vreemdeling niet voldoende aannemelijk zijn gemaakt, omdat ze niet persoonlijk en gedetailleerd genoeg zijn. De tweede grief van de vreemdeling, die betrekking heeft op de geloofwaardigheidsbeoordeling van de staatssecretaris, werd door de Raad van State verworpen.

De overige grieven van de vreemdeling, die in de eerste, derde en vierde grief zijn aangevoerd, leidden ook niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De Raad van State oordeelde dat deze grieven geen vragen bevatten die in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling beantwoord moeten worden. Uiteindelijk werd het hoger beroep ongegrond verklaard en werd de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202302188/1/V2.
Datum uitspraak: 2 mei 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 13 maart 2023 in zaak nr. NL21.17913 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 21 oktober 2021 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 13 maart 2023 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. A.A. Ubbergen, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een nader stuk ingediend, waarop de vreemdeling heeft gereageerd.
Overwegingen
1.       De tweede grief leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat van een vreemdeling mag worden verwacht dat hij kan beschrijven hoe hij met zijn geaardheid is omgegaan, wat zijn ervaringen waren en hoe hem dit in zijn dagelijkse leven heeft beïnvloed. Dat is de beoordelingssystematiek zoals beschreven in Werkinstructie 2019/17, voorheen Werkinstructie 2018/9. De Afdeling heeft daarover eerder overwogen dat de wijze waarop de staatssecretaris een gestelde seksuele gerichtheid als asielmotief onderzoekt en beoordeelt, in algemene zin zorgvuldig is (uitspraak van 10 augustus 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1885). De rechtbank heeft in dat licht terecht overwogen dat de staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de verklaringen van de vreemdeling zijn gestelde gerichtheid niet aannemelijk maken, omdat zij niet persoonlijk en weinig gedetailleerd zijn. Het betoog van de vreemdeling in de tweede grief dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de geloofwaardigheidsbeoordeling van de staatssecretaris niet inzichtelijk is, slaagt dan ook niet.
2.       Dat wat de vreemdeling in de eerste, derde en vierde grief heeft aangevoerd, leidt evenmin tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift in zoverre geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
3.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.L. Iedema, griffier.
w.g. Verheij
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Iedema
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 2 mei 2024
915