ECLI:NL:RVS:2024:1852
Raad van State
- Hoger beroep
- N. Verheij
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep van vreemdeling tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De aanvraag werd op 21 oktober 2021 afgewezen. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, verklaarde op 13 maart 2023 het beroep van de vreemdeling ongegrond. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. A.A. Ubbergen, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
De Raad van State heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat van de vreemdeling verwacht mag worden dat hij zijn geaardheid kan beschrijven en hoe deze zijn leven beïnvloedt. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de verklaringen van de vreemdeling niet voldoende aannemelijk zijn gemaakt, omdat ze niet persoonlijk en gedetailleerd genoeg zijn. De tweede grief van de vreemdeling, die betrekking heeft op de geloofwaardigheidsbeoordeling van de staatssecretaris, werd door de Raad van State verworpen.
De overige grieven van de vreemdeling, die in de eerste, derde en vierde grief zijn aangevoerd, leidden ook niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De Raad van State oordeelde dat deze grieven geen vragen bevatten die in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling beantwoord moeten worden. Uiteindelijk werd het hoger beroep ongegrond verklaard en werd de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.