ECLI:NL:RVS:2024:1867

Raad van State

Datum uitspraak
6 mei 2024
Publicatiedatum
2 mei 2024
Zaaknummer
BRS.24.000008
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Sevenster
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de Raad van State in hoger beroep tegen maatregel van bewaring

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 6 mei 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De rechtbank had op 11 januari 2024 geoordeeld dat de maatregel van bewaring van een vreemdeling, die op 13 mei 2023 door de staatssecretaris was opgelegd, moest worden opgeheven. De rechtbank verklaarde het beroep van de vreemdeling gegrond en kende schadevergoeding toe. De staatssecretaris ging in hoger beroep, maar de Raad van State oordeelde dat zij onbevoegd was om het hoger beroep te behandelen. Dit was gebaseerd op het feit dat er geen hoger beroep mogelijk is tegen de beslissing over het voortduren van de maatregel van bewaring, zoals vastgelegd in de Vreemdelingenwet 2000. De Raad van State concludeerde dat het appelverbod niet doorbroken kon worden, omdat er geen sprake was van een onterecht proces. De staatssecretaris werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 875,00 werden vastgesteld, geheel toe te rekenen aan beroepsmatige rechtsbijstand.

Uitspraak

BRS.24.000008
Datum uitspraak: 6 mei 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 11 januari 2024 in zaak nr. NL23.40530 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris
Procesverloop
Bij besluit van 13 mei 2023 heeft de staatssecretaris de vreemdeling in bewaring gesteld.
Bij uitspraak van 11 januari 2024 heeft de rechtbank het tegen het voortduren van de maatregel van bewaring door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van die dag bevolen en schadevergoeding toegekend.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. D. Matadien, advocaat te Rotterdam, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Overwegingen
1.       De uitspraak van de rechtbank gaat over het voortduren van de maatregel van bewaring (artikel 96 van de Vw 2000). Hiertegen kan geen hoger beroep worden ingesteld (artikel 84, aanhef en onder a, van de Vw 2000).
2.       Wat de staatssecretaris in hoger beroep aanvoert, is geen reden om het hoger beroep toch in behandeling te nemen. Het verbod op hoger beroep (appelverbod) kan alleen worden doorbroken als er geen eerlijk proces is geweest. Dit doet zich hier niet voor. Het beginsel van hoor en wederhoor is niet geschonden, omdat de staatssecretaris de gelegenheid heeft gehad om schriftelijk te reageren op het beroep. Het betoog van de staatssecretaris in zijn hogerberoepschrift dat de rechtbank het door hem in beroep overgelegde voortgangsrapport verkeerd heeft gelezen en ten onrechte voorbij is gegaan aan haar eerdere uitspraak van 6 december 2023 over een besluit tot verlenging van de maatregel, gaat over het inhoudelijke oordeel van de rechtbank en niet over de vraag of er een eerlijk proces is geweest. De grief kan dan ook niet leiden tot het doorbreken van het appelverbod.
3.       De Afdeling is onbevoegd om van het hoger beroep kennis te nemen. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart zich onbevoegd om van het hoger beroep kennis te nemen;
II.       veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 875,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, griffier.
w.g. Sevenster
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Dallinga
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 6 mei 2024
18-1073