ECLI:NL:RVS:2024:1876

Raad van State

Datum uitspraak
8 mei 2024
Publicatiedatum
3 mei 2024
Zaaknummer
BRS.24.000139
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Sevenster
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag inzake bewaring van een vreemdeling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 8 april 2024. De rechtbank had het beroep van de vreemdeling tegen de beslissing van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om hem in bewaring te stellen, niet ontvankelijk verklaard. De vreemdeling had op 21 maart 2024 een besluit ontvangen waarin hij in bewaring werd gesteld. Tegen deze beslissing heeft hij hoger beroep ingesteld, vertegenwoordigd door mr. J. van Bennekom, advocaat in Amsterdam.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar uitspraak van 8 mei 2024 geoordeeld dat zij onbevoegd is om kennis te nemen van het hoger beroep, voor zover dit gericht is tegen de uitspraak van de rechtbank over het niet vergoeden van de proceskosten. Dit is gebaseerd op artikel 84 van de Vreemdelingenwet 2000, waaruit blijkt dat tegen dergelijke uitspraken geen hoger beroep kan worden ingesteld. De Afdeling heeft verder vastgesteld dat het hoger beroep voor het overige niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, omdat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moeten worden.

De staatssecretaris heeft in beroep erkend dat de bewaring onrechtmatig was en heeft deze opgeheven, evenals het aanbod van schadevergoeding. De Afdeling heeft daarom geen aanleiding gezien voor ambtshalve toetsing. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd en de staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

BRS.24.000139
Datum uitspraak: 8 mei 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling]
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 8 april 2024 in zaak nr. NL24.12536 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
Procesverloop
Bij besluit van 21 maart 2024 heeft de staatssecretaris de vreemdeling in bewaring gesteld.
Bij uitspraak van 8 april 2024 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep niet ontvankelijk verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. J. van Bennekom, advocaat in Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       De Afdeling is onbevoegd om van het hoger beroep kennis te nemen, voor zover gericht tegen de uitspraak van de rechtbank over het niet vergoeden van de proceskosten in het door de vreemdeling ingestelde en ingetrokken beroep tegen de ophouding, bedoeld in het in hoofdstuk 4 van de Vw 2000 opgenomen artikel 50. Tegen zo’n uitspraak kan namelijk geen hoger beroep worden ingesteld (artikel 84, aanhef en onder a, van de Vw 2000). Dat onder de uitspraak ten onrechte staat dat wel hoger beroep kan worden ingesteld, verandert dat niet.
2.       Het hoger beroep leidt voor het overige niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
3.       Omdat de staatssecretaris in beroep heeft erkend dat de bewaring vanaf het begin onrechtmatig is geweest, de bewaring daarom heeft opgeheven en schadevergoeding heeft aangeboden, bestaat voor ambtshalve toetsing geen aanleiding. Het hoger beroep is voor het overige ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart zich onbevoegd om kennis te nemen van het hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de uitspraak van de rechtbank over het niet vergoeden van de proceskosten in het beroep tegen de ophouding;
II.       bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. van de Kolk, griffier.
w.g. Sevenster
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van de Kolk
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 8 mei 2024
347