ECLI:NL:RVS:2024:1922
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen bewaring vreemdeling door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
Op 7 mei 2024 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een vreemdeling tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De vreemdeling was op 3 november 2023 in bewaring gesteld door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank had op 20 november 2023 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. W.A.E.M. Amesz, heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.
De Raad van State heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de staatssecretaris niet met een lichter middel dan bewaring kon volstaan. De vreemdeling heeft geen overtuigende argumenten of bewijsstukken overgelegd die zouden aantonen dat hij detentieongeschikt was of dat de medische zorg in detentie niet toereikend was. Het hogerberoepschrift bevatte geen vragen die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moesten worden, waardoor de Raad van State geen verdere motivering nodig achtte.
Uiteindelijk heeft de Raad van State de uitspraak van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat de bewaring van de vreemdeling niet onrechtmatig was. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd gedaan door mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.I. Schipper, griffier.