ECLI:NL:RVS:2024:2002

Raad van State

Datum uitspraak
13 mei 2024
Publicatiedatum
13 mei 2024
Zaaknummer
202400818/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep vreemdeling tegen niet in behandeling nemen aanvraag verblijfsvergunning asiel

Op 15 september 2023 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een aanvraag van een vreemdeling om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen. De vreemdeling heeft hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank, die op 26 januari 2024 het beroep ongegrond verklaarde. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. R.L.J. Henket-Reijnen, heeft vervolgens hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 13 mei 2024 uitspraak gedaan in deze zaak.

In de overwegingen van de Raad van State wordt opgemerkt dat de staatssecretaris op 5 februari 2024 de overdrachtstermijn voor de vreemdeling op grond van de Dublinverordening heeft verlengd tot en met 7 februari 2025. De vreemdeling betoogde dat dit verlengingsbesluit niet correct aan haar was bekendgemaakt, maar de Raad van State oordeelt dat dit geen invloed heeft op de behandeling van het hoger beroep. De rechtbank had eerder al een juiste beslissing genomen en de Afdeling bevestigt deze uitspraak.

De Raad van State concludeert dat het hoger beroep ongegrond is en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. N. Tibold, griffier, en is openbaar uitgesproken op 13 mei 2024.

Uitspraak

202400818/1/V2.
Datum uitspraak: 13 mei 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 26 januari 2024 in zaak nr. NL23.29357 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 15 september 2023 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet in behandeling genomen.
Bij uitspraak van 26 januari 2024 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. R.L.J. Henket-Reijnen, advocaat te Echt, hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris en de vreemdeling hebben desgevraagd nadere stukken ingediend.
Overwegingen
1.       Bij besluit van 5 februari 2024 heeft de staatssecretaris de overdrachtstermijn om de vreemdeling op grond van de Dublinverordening aan Frankrijk over te dragen, verlengd tot en met 7 februari 2025 (hierna: het verlengingsbesluit). Gelet hierop neemt de Afdeling aan dat partijen belang hebben bij de behandeling van het hoger beroep, ondanks dat de vreemdeling in het door haar ingediende nadere stuk betoogt dat het verlengingsbesluit aan haar niet juist is bekendgemaakt, waardoor de overdrachtstermijn niet is verlengd en al op 7 februari 2024 was verstreken. Met het in deze procedure aannemen van procesbelang, geeft de Afdeling geen oordeel over de juistheid van het verlengingsbesluit en de bekendmaking hiervan. Als de vreemdeling dat aan de orde wil stellen, kan zij rechtsmiddelen aanwenden tegen het verlengingsbesluit. Daarnaast acht de Afdeling relevant dat de uitspraak van de rechtbank dateert van voor het verstrijken van de oorspronkelijke overdrachtstermijn van zes maanden.
2.       Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De rechtbank is namelijk terecht en op goede gronden tot haar oordeel gekomen. De Afdeling neemt de motivering onder 6.2 van de uitspraak van de rechtbank over.
2.1.    Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
3.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. N. Tibold, griffier.
w.g. Verheij
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Tibold
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 13 mei 2024
853-992