ECLI:NL:RVS:2024:2009
Raad van State
- Hoger beroep
- M. den Heyer
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing uitstel van vertrek vreemdeling door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, die op 10 juni 2022 een eerder beroep ongegrond verklaarde. De vreemdeling had een aanvraag ingediend om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000, welke aanvraag op 11 juni 2021 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid werd afgewezen. Na een ongegrond verklaard bezwaar op 2 december 2021, heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 14 mei 2024 uitspraak gedaan. De rechtbank heeft in haar uitspraak op goede gronden geoordeeld, en de Afdeling heeft de motivering van de rechtbank overgenomen. Het hoger beroep is ongegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank is bevestigd. De staatssecretaris is niet verplicht om proceskosten te vergoeden.
De uitspraak is gedaan met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat de Afdeling niet verder hoefde te motiveren waarom het hoger beroep ongegrond was, aangezien er geen vragen waren die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moesten worden. De beslissing is openbaar uitgesproken op 14 mei 2024.