ECLI:NL:RVS:2024:2014

Raad van State

Datum uitspraak
15 mei 2024
Publicatiedatum
14 mei 2024
Zaaknummer
202306228/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake afwijzing verstrekkingen aan vreemdeling door het Centraal Orgaan opvang asielzoekers

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa) tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 8 september 2023 een beroep van een vreemdeling gegrond verklaarde. De vreemdeling, met de Marokkaanse nationaliteit, had aanvragen ingediend voor verstrekkingen op basis van de Regeling verstrekkingen bepaalde categorieën vreemdelingen (Rvb), die door het COa op 21 maart 2023 waren afgewezen. De rechtbank oordeelde dat het COa deze besluiten moest herzien, omdat de vreemdeling recht had op verstrekkingen in verband met haar aanvraag voor een verblijfsvergunning op humanitaire gronden.

Het COa ging in hoger beroep tegen deze uitspraak, waarbij de vreemdeling voorwaardelijk incidenteel hoger beroep instelde. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat het COa terecht had gesteld dat de vreemdeling na een eerdere afwijzing van haar verblijfsvergunning geen rechtmatig verblijf meer had. De rechtbank had niet onderkend dat het COa niet zelfstandig hoefde te beoordelen of de vreemdeling rechtmatig verblijf had, maar zich kon baseren op schriftelijke verklaringen van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De Afdeling vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep van het COa gegrond, terwijl het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep van de vreemdeling ongegrond werd verklaard.

Uitspraak

202306228/1/V1.
Datum uitspraak: 15 mei 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op de hoger beroepen van:
1.       het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (hierna: het COa),
2.       [de vreemdeling],
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 8 september 2023 in zaak nr. 23/3444 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
het COa.
Procesverloop
Bij besluiten van 21 maart 2023 heeft het COa aanvragen van de vreemdeling om haar verstrekkingen krachtens de Regeling verstrekkingen bepaalde categorieën vreemdelingen (hierna: de Rvb) te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 8 september 2023 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, die besluiten vernietigd en bepaald dat het COa nieuwe besluiten op de aanvragen neemt met inachtneming van de uitspraak.
Tegen deze uitspraak heeft het COa hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. A. Koopsen, advocaat te Amsterdam, heeft voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld en een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Het COa heeft een zienswijze naar voren gebracht.
Overwegingen
Inleiding
1.       De vreemdeling heeft de Marokkaanse nationaliteit. Zij heeft gesteld dat zij slachtoffer is van huiselijk en seksueel geweld. Daarom heeft zij een aanvraag ingediend om haar een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen onder de beperking ‘tijdelijke humanitaire gronden’. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid (hierna: de staatssecretaris) heeft die aanvraag afgewezen bij besluit van 30 september 2022. Zij heeft verder een aanvraag ingediend om afgifte van een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vw 2000 waaruit rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt. Die aanvraag heeft de staatssecretaris ingewilligd bij besluit van 28 maart 2023.
2.       Het COa heeft de aanvragen van de vreemdeling om verstrekkingen voor de maanden oktober 2022 tot en met januari 2023 bij de besluiten van 21 maart 2023 afgewezen, omdat de staatssecretaris desgevraagd heeft gemeld dat de vreemdeling na het besluit van 30 september 2022 geen rechtmatig verblijf meer had. Volgens het COa had de vreemdeling daarom vanaf oktober 2022 geen recht meer op verstrekkingen krachtens de Rvb.
Hoger beroep
3.       In de enige grief klaagt het COa terecht over het oordeel van de rechtbank dat het zich ondeugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat de vreemdeling na het besluit van 30 september 2022 geen rechtmatig verblijf had. Hierbij is het volgende van belang.
3.1.    Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder f, van de Rvb voorziet het COa in de noodzakelijke bestaansvoorwaarden voor een vreemdeling die in verband met de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning op grond van onder meer huiselijk geweld, rechtmatig verblijf heeft op grond van onder meer artikel 8, aanhef en onder h, van de Vw 2000 én de staatssecretaris aan het COa een schriftelijke verklaring heeft afgegeven waaruit blijkt dat die vreemdeling behoort tot die categorie vreemdelingen.
3.2.    Om in aanmerking te komen voor verstrekkingen krachtens artikel 2, eerste lid, aanhef en onder f, van de Rvb moet een vreemdeling voldoen aan de twee onder 3.1 weergegeven vereisten. In het kader van het tweede vereiste hoeft het COa niet zelfstandig te beoordelen of een vreemdeling rechtmatig verblijf heeft, maar mag het afgaan op de schriftelijke verklaring daarover van de staatssecretaris. Zoals het COa terecht aanvoert, heeft de staatssecretaris geen schriftelijke verklaring afgegeven waaruit blijkt dat de vreemdeling rechtmatig verblijf had. Bij de beoordeling van de aanvragen heeft het COa met het oog op artikel 2, eerste lid, aanhef en onder f, van de Rvb zogenoemde statustoetsen voorgelegd aan de staatssecretaris, waarin het de staatssecretaris heeft gevraagd of de vreemdeling in de relevante periode rechtmatig in Nederland verbleef. Naar aanleiding daarvan heeft de staatssecretaris in de schriftelijke verklaringen van 15 november, 22 december 2022, 24 januari en 14 februari 2023 gemeld dat de vreemdeling geen rechtmatig verblijf had. Alleen al wegens het ontbreken van een schriftelijke verklaring van de staatssecretaris waaruit blijkt dat de vreemdeling rechtmatig verblijf had, voert het COa terecht aan dat de vreemdeling voor het gevraagde tijdvak niet in aanmerking kwam voor verstrekkingen krachtens artikel 2, eerste lid, aanhef en onder f, van de Rvb. De rechtbank heeft dat niet onderkend.
Overigens had de vreemdeling de staatssecretaris kunnen verzoeken om wel zo’n voor haar positieve verklaring af te geven. Tegen de reactie op zo’n verzoek staan vervolgens rechtsmiddelen voor haar open.
3.3.    De grief slaagt.
Voorwaardelijk incidenteel hoger beroep
4.       De vreemdeling voert in de enige grief tevergeefs aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het COa in de besluiten van 21 maart 2023 had moeten betrekken dat zij gelet op het arrest van het Hof van Justitie van 10 mei 2017, Chavez-Vilchez, ECLI:EU:C:2017:354, voor het gevraagde tijdvak rechtmatig verblijf heeft als gemeenschapsonderdaan. Zoals de Afdeling onder 3.2 heeft overwogen, beoordeelt het COa niet zelfstandig of een vreemdeling rechtmatig verblijf heeft, maar mag het zich baseren op de schriftelijke verklaring daarover van de staatssecretaris. Artikel 2, eerste lid, aanhef en onder h, van de Rvb vereist bij gemeenschapsonderdanen die langer dan drie maanden geleden Nederland zijn ingereisd ook een schriftelijke verklaring van de staatssecretaris waaruit blijkt dat de desbetreffende vreemdeling rechtmatig verblijf heeft.
4.1.    De grief slaagt niet.
Conclusie hoger beroepen
5.       Het hoger beroep van het COa is gegrond. Het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep van de vreemdeling is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het is niet nodig wat het COa verder aanvoert te bespreken. De Afdeling beoordeelt het beroep. Daarbij bespreekt zij alleen beroepsgronden waarover de rechtbank nog geen oordeel heeft gegeven en beroepsgronden waarop na de overwegingen in hoger beroep nog moet worden beslist.
Beroep
6.       De vreemdeling heeft tevergeefs aangevoerd dat het COa zelfstandig had moeten onderzoeken of zij gelet op het arrest Chavez-Vilchez rechtmatig verblijf heeft als gemeenschapsonderdaan. Uit wat de Afdeling hiervoor heeft overwogen, volgt namelijk dat het COa niet zelfstandig hoefde te beoordelen of de vreemdeling rechtmatig verblijf had, maar dat het mocht afgaan op de schriftelijke verklaring daarover van de staatssecretaris.
6.1.    De beroepsgrond slaagt niet.
7.       Het beroep is ongegrond. Het COa hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep van het COa gegrond;
II.       verklaart het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep van de vreemdeling ongegrond;
III.      vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 8 september 2023 in zaak nr. 23/3444;
IV.     verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, voorzitter, en mr. D.A. Verburg en mr. J.J.W.P. van Gastel, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.S. van den Oosterkamp, griffier.
De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
w.g. Van den Oosterkamp
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 mei 2024
941