ECLI:NL:RVS:2024:2031

Raad van State

Datum uitspraak
15 mei 2024
Publicatiedatum
15 mei 2024
Zaaknummer
202400906/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toelating tot de masteropleiding Geneeskunde na afwijzing CV3-toets en administratief beroep

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 15 mei 2024 uitspraak gedaan over het beroep van [appellant] tegen beslissingen van de examencommissie van het Erasmus MC en het College van beroep voor de examens (CBE). De examencommissie had op 16 juni 2023 de CV3-toets van [appellant] als niet afgelegd beschouwd omdat hij zich niet kon legitimeren met een geldig identiteitsbewijs. Dit leidde tot een reeks beslissingen waarbij [appellant] niet werd toegelaten tot de masteropleiding Geneeskunde aan de Erasmus Universiteit Rotterdam.

[appellant] had in 2005 zijn doctoraaldiploma Geneeskunde behaald en had in 2017 verzocht om toelating tot de masteropleiding. Dit verzoek werd afgewezen, en het CBE oordeelde dat de afwijzing niet enkel op basis van de ouderdom van het diploma mocht plaatsvinden, maar dat ook kwalitatieve voorwaarden in acht genomen moesten worden. In 2022 meldde [appellant] zich aan voor het toelatingstraject, maar zijn deelname aan de CV3-toets werd ongeldig verklaard vanwege het ontbreken van een geldig identiteitsbewijs.

De Afdeling oordeelde dat het CBE terecht had geoordeeld dat [appellant] niet voldeed aan de eisen voor toelating tot de masteropleiding, en dat zijn persoonlijke omstandigheden niet voldoende waren om hem alsnog toe te laten. De beslissing van het CBE om het administratief beroep tegen de beslissing van 16 juni 2023 niet-ontvankelijk te verklaren, werd eveneens bevestigd. De Afdeling verklaarde het beroep ongegrond en stelde dat er geen proceskosten vergoed hoefden te worden.

Uitspraak

202400906/1/A2.
Datum uitspraak: 15 mei 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
en
het college van beroep voor de examens van de Erasmus Universiteit Rotterdam (hierna: het CBE),
verweerder.
Procesverloop
Bij beslissing van 16 juni 2023 heeft de examencommissie van het Erasmus MC (hierna: de examencommissie) de CV3-toets van [appellant] als niet afgelegd beschouwd omdat hij zich niet kon legitimeren met een geldig identiteitsbewijs.
Bij beslissing van 6 juli 2023 heeft de opleidingsdirecteur geneeskunde (hierna: de opleidingsdirecteur) het verzoek van [appellant] om te worden toegelaten tot de herkansing van de CV3-toets en om uitstel te krijgen voor het indienen van het bacheloressay afgewezen. De opleidingsdirecteur heeft ook medegedeeld dat [appellant] niet kan worden toegelaten tot de masteropleiding Geneeskunde aan het Erasmus MC.
Bij beslissing van 7 december 2023 heeft het CBE het administratief beroep tegen de beslissing van 6 juli 2023 ongegrond verklaard en het administratief beroep tegen de beslissing van 16 juni 2023 niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze beslissingen heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het CBE heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 april 2024, waar [appellant], bijgestaan door mr. R. Verspaandonk, advocaat te Den Haag, en het CBE, vertegenwoordigd door [gemachtigde A] en [gemachtigde B], zijn verschenen. Ook is namens de examencommissie [gemachtigde C] verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       [appellant] heeft in 2005 zijn doctoraaldiploma Geneeskunde gehaald aan de Erasmus Universiteit Rotterdam (hierna: de EUR). In 2017 heeft hij de EUR verzocht om toelating tot de masteropleiding Geneeskunde. Dit verzoek heeft de examencommissie bij beslissing van 30 januari 2017 afgewezen.
2.       Het College van beroep voor het hoger onderwijs (hierna: het CBHO) heeft in twee uitspraken, in samenhang gelezen, geoordeeld 1) dat het verzoek van [appellant] niet enkel mocht worden afgewezen omdat zijn doctoraaldiploma bij aanvang van de masteropleiding ouder is dan vijf jaar, omdat er ook kwalitatieve voorwaarden aan deze afwijzing ten grondslag moeten liggen, en 2) dat het CBE in redelijkheid als voorwaarde kon stellen dat hij voor de toelating tot de master tot 15 augustus 2019 de tijd had om vijf onderdelen van het bachelor programma af te ronden (hierna: het toelatingstraject). Deze vijf onderdelen zijn: de Integratietoets BA3, toets Consultvoering 3 (CV3), het Community Project in aangepast vorm, het bacheloressay en het Themadeeltentamen 3B2 of één van de tentamens 3A1, 3A2 of 3B1.
3.       [appellant] heeft in oktober 2022 laten weten te willen beginnen met het toelatingstraject. Vanaf 1 januari 2023 staat hij ingeschreven als cursist bij de opleiding. Gedurende het toelatingstraject verslechterde de gezondheid van [appellant]s vader.
3.1.    Aan het einde van het toelatingstraject heeft [appellant] deelgenomen aan de Integratietoets BA3 en het tentamen 3B2. Zowel voor de eerste kans, als de herkansing heeft hij voor beide vakken onvoldoende behaald. Ook heeft [appellant] deelgenomen aan de CV3-toets. Omdat hij zich niet kon legitimeren tijdens het tentamen, heeft de examencommissie deze toets bij beslissing van 16 juni 2023 als niet afgelegd beschouwd. Aan de overige twee onderdelen van het toelatingstraject heeft [appellant] niet deelgenomen.
4.       De opleidingsdirecteur heeft in de beslissing van 6 juli 2023 toegelicht dat [appellant] niet mag deelnemen aan het hertentamen van de CV3-toets en dat hij geen uitstel krijgt voor het inleveren van het bacheloressay, omdat geen sprake is geweest van aantoonbare overmacht. Omdat [appellant] aan het einde van het toelatingstraject niet heeft voldaan aan de daaraan gestelde eisen, heeft de opleidingsdirecteur hem in diezelfde beslissing laten weten dat hij niet kan worden toegelaten tot de masteropleiding Geneeskunde. [appellant] heeft administratief beroep ingesteld tegen de beslissingen van 16 juni 2023 en 6 juli 2023.
Beslissing van 7 december 2023
5.       Het CBE heeft geoordeeld dat de opleidingsdirecteur terecht heeft beslist dat [appellant] niet heeft aangetoond dat zijn kennis, inzicht en vaardigheden voldoende actueel zijn om te worden toegelaten tot de masteropleiding Geneeskunde. Daartoe heeft het CBE overwogen dat [appellant] aan geen van de vijf onderdelen van het toelatingstraject heeft voldaan. Dat de zorg voor zijn vader intensiveerde in de periode van het toelatingstraject, maakt dit volgens het CBE niet anders. [appellant] heeft er namelijk zelf voor gekozen om in die periode te starten met het toelatingstraject en hij gaf zelf aan geen onderwijs te willen volgen. De opleidingsdirecteur heeft volgens het CBE daarom in redelijkheid kunnen beslissen om het beroep van [appellant] op de persoonlijke omstandigheden af te wijzen.
5.1.    Omdat de opleidingsdirecteur volgens het CBE terecht heeft beslist om [appellant] niet toe te laten tot de masteropleiding Geneeskunde, is zijn belang bij een inhoudelijke behandeling van het administratief beroep tegen de beslissing van 16 juni 2023 volgens het CBE komen te vervallen. Het CBE heeft daarom het administratief beroep tegen de beslissing van 16 juni 2023 niet-ontvankelijk verklaard.
Het beroep
Beslissing van 6 juli 2023
6.       [appellant] betoogt dat de beslissing van 6 juli 2023 onzorgvuldig is voorbereid en ondeugdelijk is gemotiveerd. Het CBE heeft namelijk niet onderkend dat er sprake was van aantoonbare overmacht vanwege de medische situatie van zijn vader. De fysieke zorg voor zijn vader, alsook de psychische druk die hij daarbij heeft ervaren, heeft ertoe geleid dat hij gedurende het toelatingstraject nauwelijks kon studeren.
6.1.    [appellant] betoogt verder dat de beslissing van het CBE in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. De afwijzing van het verzoek om te worden toegelaten tot de herkansing van de CV3-toets en uitstel van de deadline voor indiening van het bacheloressay, en het daardoor uitsluiten van de mogelijkheid om te beginnen met de masteropleiding Geneeskunde, leidt ertoe dat hij de bacheloropleiding opnieuw zou moeten volgen.
Beslissing van 16 juni 2023
7.       [appellant] betoogt dat de ‘Regels en Richtlijnen examencommissie EMC-geneeskunde 2022-2023’ (hierna: R&R 2022-2023) geen wettelijke grondslag biedt voor de beslissing van 16 juni 2023. Als de R&R 2022-2023 was gevolgd had hij namelijk in zijn geheel niet mogen deelnemen aan de CV3-toets. Omdat [appellant] het tentamen toch heeft mogen maken, kan de examencommissie niet achteraf alsnog van hem verlangen om zichzelf te legitimeren.
7.1.    [appellant] betoogt verder dat er geen grond is voor het ongeldig verklaren van het tentamen. Er werd immers niet getwijfeld aan zijn identiteit. Te meer omdat hij een op naam gestelde OV-chipkaart heeft laten zien.
7.2.    [appellant] betoogt tot slot dat er ten onrechte geen belangenafweging heeft plaatsgevonden. Zijn belang bij het halen van het tentamen is immers groter dan het handhaven van het administratieve voorschrift dat je jezelf als student voorafgaand aan het tentamen dient te legitimeren met een geldig identiteitsbewijs.
De beoordeling van het beroep
8.       De Afdeling stelt voorop dat uit de uitspraken van het CBHO volgt dat [appellant] tot 15 augustus 2019 de tijd had om het toelatingstraject af te ronden. Hierover is op de zitting bij de Afdeling naar voren gekomen dat de opleidingsdirecteur coulant is geweest door hem desondanks op een later moment toe te laten tot het toelatingstraject. Dit laat onverlet dat [appellant] na zijn inschrijving moet voldoen aan de termijn en voorwaarden zoals deze in de uitspraak van het CBHO van 8 juli 2020 zijn vermeld. De Afdeling komt tot het oordeel dat het CBE terecht heeft overwogen dat de door [appellant] aangevoerde bijzondere omstandigheden niet maken dat de opleidingsdirecteur ertoe moest overgaan om hem toe te laten tot de masteropleiding Geneeskunde. De Afdeling overweegt daarover het volgende.
8.1.    Op grond van artikel 8.3, eerste lid van het Onderwijs- en Examenregeling bachelor Geneeskunde 2022-2023 (hierna: de OER) moet een student die door bijzondere persoonlijke omstandigheden negatief wordt beïnvloed in de benodigde voorbereiding voor tentamens, dit tijdig melden bij de studieadviseur. Op de zitting bij de Afdeling is naar voren gekomen dat [appellant] weliswaar in gesprekken met de studieadviseur heeft aangegeven dat zijn vader ziek was, maar dat hij in die gesprekken niet naar voren heeft gebracht hoe de opleiding hem hierbij kon helpen. Uit het verslag van de studieadviseur blijkt eveneens dat [appellant] vanaf 11 april 2023 contact heeft gehad met de studieadviseur over de medische conditie van zijn vader, maar dat hij in die gesprekken niet aangaf dat en hoe dit hem belemmerde bij de voortgang van zijn toelatingstraject. Verder acht de Afdeling van belang dat de inschrijving als cursist een uitzonderlijke situatie betreft. Het lag daarom extra op de weg van [appellant] om de opleiding te voorzien van concrete informatie over zijn studievoortgang.
8.2.    Daarbij komt dat [appellant] met betrekking tot het bacheloressay vanaf het begin van het toelatingstraject in januari 2023 op de hoogte was van de termijnen voor het indienen van de verschillende opdrachten. Zo moest hij vóór 17 april 2023 de stellingen voor het bacheloressay aanleveren en vóór 12 mei 2023 het bacheloressay inleveren. Aan deze termijnen heeft [appellant] niet voldaan. Op de zitting bij de Afdeling is naar voren gekomen dat [appellant] in zijn geheel niet heeft gewerkt aan het bacheloressay. Hoewel hij dus ruim de tijd heeft gehad om te werken aan het bacheloressay, is niet gebleken dat hij daarin enige voortgang heeft gemaakt.
8.3.    Ook heeft [appellant] zichzelf niet op grond van artikel 1.9 van bijlage 1 van de R&R 2022-2023 voorafgaand aan het afleggen van de CV3-toets gelegitimeerd met een geldig paspoort, ID-kaart, rijbewijs, verblijfsvergunning of Erasmus MC pas. Weliswaar heeft [appellant] een op naam gestelde OV-chipkaart getoond waaruit zijn identiteit zou blijken, maar dit is geen legitimatiebewijs in de zin van de R&R 2022-2023. Het CBE heeft daarover toegelicht dat het belang van een geldig identiteitsbewijs voor de examencommissie bij het tegengaan van fraude zwaarwegend is. Te meer omdat [appellant] geen onderwijs volgde, waardoor de aanwezige examinatoren bij het tentamen niet bij voorbaat wisten wie hij was. Daar komt bij dat de examencommissie hem meerdere keren in de gelegenheid heeft gesteld om zich achteraf alsnog te legitimeren en dat is aangeboden de daarvoor noodzakelijke reiskosten te vergoeden. [appellant] heeft hiervan echter geen gebruik gemaakt. Voor zover [appellant] betoogt dat de examinator hem in het geheel niet had mogen toelaten tot de CV3-toets, overweegt de Afdeling dat hij met dit betoog niet kan bereiken dat het tentamen dan niet als niet afgelegd zou worden beschouwd. Ook dan zou hij dus niet worden toegelaten tot de tweede toetsmogelijkheid. De Afdeling wijst er bovendien op dat hem juist coulance is geboden door hem toch toe te laten tot de eerste toetskans, ondanks dat hij zich niet vooraf kon legitimeren met een geldig legitimatiebewijs.
9.       Hoewel begrijpelijk is dat de medische situatie van de vader van [appellant] een grote fysieke en psychische druk op hem heeft uitgeoefend gedurende het toelatingstraject, staat gelet op het voorgaande vast dat hij op 6 juli 2023 aan ten minste vier van de vijf onderdelen om te worden toegelaten tot de masteropleiding Geneeskunde niet heeft voldaan. Dit betekent dat [appellant] op dat moment terecht niet is toegelaten tot de master Geneeskunde.
10.     Omdat het CBE de beslissing van 6 juli 2023 op de hierboven in deze uitspraak vermelde gronden terecht in stand heeft gelaten, had [appellant] geen belang bij een afzonderlijke inhoudelijke behandeling van de gronden die zien op de beslissing van 16 juni 2023.
Conclusie
11.     Het beroep is ongegrond. Het CBE hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.M. Mercelina, griffier.
w.g. Borman
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Mercelina
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 mei 2024
938-1062