ECLI:NL:RVS:2024:2048

Raad van State

Datum uitspraak
15 mei 2024
Publicatiedatum
15 mei 2024
Zaaknummer
202104483/1/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.Th. Drop
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor woningbouw in Zevenhuizen en bezwaar van omwonenden

Op 15 mei 2024 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak over een omgevingsvergunning die op 15 februari 2019 door het college van burgemeester en wethouders van Zuidplas was verleend voor de bouw van een woning op een perceel in Zevenhuizen. De vergunninghouder had op 21 december 2018 een aanvraag ingediend, maar omwonenden, [appellant A] en [appellant B], maakten bezwaar tegen de vergunning, omdat zij vreesden dat de nieuwe woning hun woon- en leefklimaat zou aantasten. Het college verklaarde het bezwaar op 30 juli 2019 ongegrond en handhaafde de vergunning. De rechtbank verklaarde het beroep van de omwonenden op 25 november 2019 ongegrond. Echter, de Raad van State vernietigde op 31 maart 2021 de eerdere besluiten en droeg het college op om opnieuw op het bezwaar te beslissen. Op 1 juni 2021 verklaarde het college het bezwaar opnieuw ongegrond, wat leidde tot een nieuw beroep van de omwonenden.

Tijdens de zitting op 11 april 2024 werd de zaak behandeld. De Afdeling oordeelde dat het college de toetsing van het bouwplan aan het beeldkwaliteitplan ten onrechte had beperkt. De Afdeling stelde vast dat het college niet aan alle eisen van het beeldkwaliteitplan had getoetst, wat leidde tot de conclusie dat het besluit van 1 juni 2021 in strijd was met de Algemene wet bestuursrecht. De Afdeling vernietigde het besluit, maar bepaalde dat de rechtsgevolgen van het besluit in stand blijven, waardoor de omgevingsvergunning voor de woningbouw behouden blijft. De omwonenden kregen hun griffierecht vergoed, maar het college hoefde geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202104483/1/R3.
Datum uitspraak: 15 mei 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B], beiden wonend te Zevenhuizen, gemeente Zuidplas,
appellanten,
en
het college van burgemeester en wethouders van Zuidplas,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 15 februari 2019 heeft het college aan [vergunninghouder] een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een woning op het perceel [locatie 1] in Zevenhuizen (hierna: het perceel).
Bij besluit van 30 juli 2019 heeft het college het door [appellant A] en [appellant B] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 15 februari 2019, onder aanvulling van de motivering, in stand gelaten.
Bij uitspraak van 25 november 2019 heeft de rechtbank het door [appellant A] en [appellant B] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 31 maart 2021, ECLI:NL:RVS:2021:665, heeft de Afdeling onder meer de uitspraak van de rechtbank van 25 november 2019 en het besluit van 30 juli 2019 op het bezwaar van [appellant A] en [appellant B] vernietigd, het college opgedragen met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit op hun bezwaar te nemen en met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) bepaald dat tegen het door het college nieuw te nemen besluit op bezwaar slechts bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld.
Bij besluit van 1 juni 2021 heeft het college het door [appellant A] en [appellant B] tegen het besluit van 15 februari 2019 gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard en het besluit van 15 februari 2019, onder aanvulling van de motivering, in stand gelaten.
Tegen dit besluit hebben [appellant A] en [appellant B] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift en een aanvulling daarop ingediend.
[vergunninghouder] en [appellant A] en [appellant B] hebben nader stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 april 2024, waar [appellant A] en [appellant B] en het college, vertegenwoordigd door mr. R.C. de Jong, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [vergunninghouder], vergezeld van [gemachtigde], als partij gehoord.
Overwegingen
1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo).
De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 21 december 2018. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Relevante regelgeving
2.       De relevante bepalingen uit het uitwerkingsplan zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. Deze bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
Inleiding
3.       [vergunninghouder] wil een vrijstaande woning op het perceel bouwen en heeft daarvoor op 21 december 2018 een aanvraag om verlening van een omgevingsvergunning ingediend.
[appellant A] en [appellant B] wonen aan de [locatie 2] naast het perceel. Zij vrezen dat deze nieuwe woning op het perceel hun woon- en leefklimaat zal aantasten.
4.       Het college heeft zich in de procedure die heeft geleid tot de uitspraak van de Afdeling van 31 maart 2021 op het standpunt gesteld dat het bouwplan in strijd is met artikel 6.2.1, onder f, van de regels van het uitwerkingsplan "Lintzone - Noordelijke Dwarsweg 94", omdat de te realiseren woning te dicht op de naastgelegen woning zal worden gebouwd. Het college heeft daarom met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2°, van de Wabo, in samenhang met artikel 4, aanhef en onderdeel 1, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht een omgevingsvergunning verleend.
5.       De Afdeling heeft in de uitspraak van 31 maart 2021 vastgesteld dat in artikel 6.2 van de planregels is bepaald dat op de gronden met de bestemming "Wonen" mag worden gebouwd met inachtneming van het beeldkwaliteitplan "Linten & Kwaliteitszone Ringvaart", zoals dat op 29 november 2011 door de raad van de gemeente Zuidplas is vastgesteld (hierna: het beeldkwaliteitplan). De toetsing aan het beeldkwaliteitplan heeft naar het oordeel van de Afdeling in de besluiten van 15 februari 2019 en 30 juli 2019 ten onrechte niet plaatsgevonden. De Afdeling heeft daarom het besluit van 30 juli 2019 vernietigd en het college opgedragen opnieuw op het gemaakte bezwaar te beslissen.
6.       Met het besluit van 1 juni 2021 heeft het college gevolg gegeven aan de uitspraak van 31 maart 2021 en opnieuw op het bezwaar van [appellant A] en [appellant B] beslist. Het heeft het bezwaar opnieuw ongegrond verklaard en het besluit van 15 februari 2019, onder aanvulling van de motivering, in stand gelaten. [appellant A] en [appellant B] hebben tegen dit besluit beroep ingesteld.
Beoordeling van het beroep
7.       Over het betoog van [appellant A] en [appellant B] dat het college niet binnen zes weken na de uitspraak van 31 maart 2021 en dus niet tijdig op het bezwaar heeft beslist, overweegt de Afdeling als volgt. Indien na vernietiging door de rechter geen termijn voor het nemen van een nieuw besluit is gesteld, moet het bestuursorgaan in beginsel beslissen binnen dezelfde termijn als de termijn die gold voor het vernietigde besluit. De Afdeling verwijst in dit verband naar haar uitspraak van 30 oktober 2013, ECLI:NL:RVS:2013:1746, onder 5.1.
Niet in geschil is dat het bezwaar van [appellant A] en [appellant B] tegen het besluit van 15 februari 2019 is behandeld door de Commissie voor de bezwaarschriften. Omdat dus een commissie als bedoeld in artikel 7:13 van de Awb is ingesteld, gold, gelet op artikel 7:10, eerste lid, van de Awb voor het nemen van een besluit op het bezwaar van [appellant A] en [appellant B] tegen het besluit van 15 februari 2019 een termijn van twaalf weken. Die beslistermijn gold dus ook na de uitspraak van 31 maart 2021. Het college heeft het besluit van 1 juni 2021 genomen binnen twaalf weken na de uitspraak van 31 maart 2021. Van de door [appellant A] en [appellant B] bedoelde termijnoverschrijding is dus geen sprake. De Afdeling wijst er overigens nog op dat een eventuele overschrijding van de beslistermijn geen gevolgen zou hebben voor de rechtmatigheid van het besluit van 1 juni 2021.
8.       [appellant A] en [appellant B] betogen dat het college de toetsing van het bouwplan aan het beeldkwaliteitplan ten onrechte heeft beperkt tot een toetsing aan de bouwregels uit dat beeldkwaliteitplan. Zij voeren aan dat het bouwplan aan alle regels in het beeldkwaliteitplan had moeten worden getoetst. Volgens hen is het bouwplan in strijd met de eisen dat de maximale voorgevelbreedte 12 m mag bedragen, de kleur wit alleen in detail mag worden gebruikt en niet in vlakken, matte dakpannen moeten worden gebruikt en geen geglazuurde dakpannen en de aanleg van parkeerplaatsen achter de voorgevelrooilijn dient plaats te vinden.
8.1.    In het besluit staat dat het beeldkwaliteitplan een rol speelt bij de toetsing van het bouwplan aan redelijke eisen van welstand en aan het uitwerkingsplan. Het college stelt zich op het standpunt dat wat betreft de toetsing van het bouwplan aan redelijke eisen van welstand het van belang is dat het beeldkwaliteitplan op grond van de gemeentelijke Welstandsnota slechts een ambitiedocument is. De kwaliteitseisen van het beeldkwaliteitplan kwalificeren niet als criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onder a, van de Woningwet. Dit betekent volgens het college dat een eventuele strijdigheid van het bouwplan met het beeldkwaliteitplan geen weigeringsgrond oplevert als bedoeld in artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wabo. Het college stelt zich voorts op het standpunt dat wat betreft de toetsing van het bouwplan aan het uitwerkingsplan, het van belang is dat het beeldkwaliteitplan alleen is genoemd in artikel 6.2 van de planregels. Dat betekent volgens het college dat het bouwplan alleen getoetst hoeft te worden aan de bouwregels uit het beeldkwaliteitplan. Het bouwplan hoeft niet getoetst te worden aan de in het beeldkwaliteitsplan opgenomen gebruiksregels en welstandsregels. Alleen als het bouwplan in strijd is met een bouwregel uit het beeldkwaliteitplan, is er sprake van strijd met het uitwerkingsplan.
Het college heeft vastgesteld dat het bouwplan weliswaar in strijd is met de eisen in het beeldkwaliteitplan over dakoverstekken, raampartijen en kleur- en materiaalgebruik, maar omdat die eisen de welstand betreffen en niet kunnen worden aangemerkt als bouwregels, is het bouwplan op die punten niet in strijd met het uitwerkingsplan. Volgens het college is het bouwplan ook in strijd met de eis dat de maximale voorgevelbreedte 12 m bedraagt. Deze eis betreft wel een bouwregel. Het bouwplan is daarom op dit punt in strijd met het uitwerkingsplan. Het college wil voor deze strijdigheid van het uitwerkingsplan afwijken.
8.2.    In paragraaf 1.1 van het beeldkwaliteitplan staat dat de lanen en linten in de Zuidplaspolder samen met de zone langs de Ringvaart belangrijke ruimtelijke dragers voor de transformatie van de Zuidplaspolder vormen. In de bestemmingsplannen voor de Zuidplaspolder is daarom de voorwaarde opgenomen dat het college regels vaststelt ten aanzien van de beeldkwaliteit van deze ruimtelijke dragers. In dit beeldkwaliteitplan worden deze regels beschreven. Er staat in paragraaf 1.3 dat bij het opstellen van bouwplannen dit beeldkwaliteitplan samen met het bestemmingsplan kaderstellend is voor ontwikkelingen binnen het plangebied. Bij de uiteindelijke toetsing van het definitieve bouwplan, zal het bouwplan naast de bouwverordening, het bestemmingsplan en welstand eveneens aan het beeldkwaliteitplan worden getoetst. Hoofdstuk 3 van het beeldkwaliteitplan heeft betrekking op individuele woningbouw. Paragraaf 3.1 bevat een onderbouwing van de beeldkwaliteiteisen. In paragraaf 3.2 zijn deze eisen geformuleerd.
8.3.    De Afdeling volgt het college niet in zijn standpunt dat het bouwplan alleen moet worden getoetst aan die eisen uit het beeldkwaliteitplan die als bouwregels kunnen worden aangemerkt. De verwijzing naar het beeldkwaliteitplan aan het slot van artikel 6.2 van de planregels is, zoals ook volgt uit overweging 6.3 van de uitspraak van 31 maart 2021, daartoe niet beperkt. Ook uit het beeldkwaliteitplan zelf blijkt niet dat de toetsing beperkt zou moeten blijven tot bepaalde beeldkwaliteiteisen. Dat betekent dat het bouwplan moet worden getoetst aan alle beeldkwaliteiteisen uit paragraaf 3.2 van het beeldkwaliteitplan en dus ook aan de eisen die volgens het college als welstandsregels zouden moeten worden aangemerkt. Het college heeft, door het bouwplan alleen te toetsen aan de eis inzake de maximale breedte van de voorgevel, de vereiste toetsing aan het beeldkwaliteitplan dus niet uitgevoerd.
Het betoog slaagt.
Tussenconclusie
9.       Gelet op wat hiervoor is overwogen, is het besluit genomen in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb en moet het alleen al daarom worden vernietigd.
Instandlating rechtsgevolgen?
10.     In zijn aanvullend verweerschrift en op de zitting heeft het college zich op het standpunt gesteld dat, indien het bouwplan wel aan alle eisen uit het beeldkwaliteitplan zou worden getoetst, tot de conclusie moet worden gekomen dat het bouwplan niet alleen in strijd is met de eis dat de maximale voorgevelbreedte 12 m bedraagt, maar ook met de eisen over dakoverstekken, raampartijen en materiaal- en kleurgebruik en dus op die punten in strijd is met het uitwerkingsplan. Maar volgens het college kan ook voor die strijdigheden van het uitwerkingsplan worden afgeweken. Het heeft gemotiveerd waarom van het uitwerkingsplan kan worden afgeweken en in dat verband ook verwezen naar wat in het besluit van 1 juni 2021 over de door hem geconstateerde strijdigheden met het beeldkwaliteitplan is aangegeven.
De Afdeling zal hierna bezien of gelet op de door het college gegeven nadere motivering aanleiding bestaat om de rechtsgevolgen van het besluit van 1 juni 2021 in stand te laten.
11.     De Afdeling stelt voorop dat, zoals hiervoor onder 8.3 staat, de toetsing aan het beeldkwaliteitplan beperkt is tot toetsing aan de beeldkwaliteiteisen die in paragraaf 3.2 zijn geformuleerd. Voor zover in de stukken wordt in gegaan op aspecten die in paragraaf 3.1 van het beeldkwaliteitplan zijn genoemd, zoals dakoverstekken en raampartijen, maar in paragraaf 3.2 niet terugkomen als beeldkwaliteiteisen, laat de Afdeling die buiten beschouwing.
12.     In paragraaf 3.2 van het beeldkwaliteitplan staat onder het kopje 'Afmetingen' dat een belangrijk kenmerk van de lintbebouwing is dat de bebouwing wordt omringd door groen. Om het groene beeld overeind te houden is het uitgangspunt dat de verhouding bebouwd-onbebouwd in het voordeel blijft van het groene, onbebouwde deel. Er zijn daarom maximale afmetingen opgenomen. De maximale breedte van de voorgevel is 12 m.
Onder het kopje 'Materiaal- en kleurgebruik' staat dat het toegestane materiaal- en kleurgebruik is afgeleid van de bestaande architectuur. Het betreft aardse materialen en kleuren. Het materiaal moet op een duurzame wijze in de constructies worden toegepast. Veroudering van materialen mag geen aantasting vormen van de beeldkwaliteit. Er staat onder meer dat dat zwarte of grijze matte dakpannen moeten worden gebruikt. Over het kleurgebruik staat er dat de kleuren geel en wit de schaal van de bebouwing vergroten en bij toepassing in grote vlakken en volumes een te groot contrast vormen met de groene omgeving van het lint. De kleuren geel en wit moeten dus terughoudend worden gebruikt, alleen in details.
13.     Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat de voorziene woning voldoet aan de eisen uit paragraaf 3.2 van het beeldkwaliteitplan met betrekking tot het karakter van woningen, het bouwvolume, de kapvorm, de afmetingen, voor zover het de goot- en bouwhoogte betreft, materiaal- en kleurgebruik van de metselstenen en kozijnen, de erfafscheiding, waaronder ook positionering van de parkeerplaatsen valt, en de ontsluiting. Volgens het college bestaat er wel strijd met de eisen dat de maximale voorgevelbreedte 12 m bedraagt, de kleur wit niet in vlakken mag worden gebruikt en de dakbedekking moet bestaan uit matte dakpannen. Het college heeft er in dit verband op gewezen dat de voorgevel een breedte heeft van 12,182 m, dat het teruggelegen gedeelte van de woning een wit vlak heeft en dat geglazuurde dakpannen worden gebruikt.
Volgens het college bestaat aanleiding om voor deze strijdigheden van het uitwerkingsplan af te wijken. Over de breedte van de voorgevel heeft het college aangegeven dat woning op het breedste punt 12,182 m is, wat iets breder is dan de toegestane 12 m. Van belang is volgens het college dat deze breedte van 12,182 m niet de gehele woning betreft, maar alleen ter plaatse van de lagere bijbouw. De eerste 4,802 m van de woning heeft de voorgevel een breedte van 8,712 m en daarna volgt een gedeelte van 8,132 m met een breedte van 12,182 m. De woning is dus gedeeltelijk breder dan 12 m. Het gaat volgens het college om een marginale afwijking van 18,2 cm over een gedeelte van de woning, waarbij het voorste gedeelte van de woning wel ruimschoots aan de 12 m eis voldoet, waardoor de ruimtelijke impact van de marginale overschrijding nog minder is. Deze marginale overschrijding heeft geen gevolgen voor het landelijk karakter en het groene beeld. Over het kleur- en materiaalgebruik heeft het college aangegeven dat, omdat zonder omgevingsvergunning witte of gele vlakken op de gevel kunnen worden aangebracht en dakpannen kunnen worden vervangen, het vasthouden aan deze eisen uit het beeldkwaliteitplan geen meerwaarde heeft. Het college heeft er daarnaast op gewezen dat op een aanzienlijk deel van het dak zonnepanelen zijn gelegd, waardoor de dakpannen aan het zicht onttrokken zijn. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat de woning, ook al voldoet deze niet op alle punten aan het beeldkwaliteitplan, voldoende beeldkwaliteit vertegenwoordigt. In de afweging van belangen om enerzijds de gewenste woningbouw op het perceel te verwezenlijken en anderzijds te voldoen aan het beeldkwaliteitplan worden aan de punten uit het beeldkwaliteitplan waaraan de woning strikt genomen niet voldoet, niet een zodanig gewicht toegekend dat afwijking van het uitwerkingsplan niet mogelijk zou zijn, aldus het college.
13.1.  De Afdeling ziet in wat [appellant A] en [appellant B] hebben aangevoerd geen grond voor het oordeel dat het college zich niet op dit standpunt heeft kunnen stellen. De enkele stelling dat op het perceel een woning zou kunnen worden gebouwd die wel voldoet aan de afmetingen in het beeldkwaliteitplan en dat het college ten onrechte niet toegestane materialen en kleuren accepteert, acht de Afdeling onvoldoende. [appellant A] en [appellant B] hebben niet onderbouwd dat het college zich in dit geval gelet op de gegeven onderbouwing niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat de woning, ook al wordt niet aan alle beeldkwaliteiteisen voldaan, voldoende beeldkwaliteit vertegenwoordigt.
13.2.  De Afdeling volgt [appellant A] en [appellant B] niet in hun betoog dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het bouwplan niet in strijd is met de eis uit het beeldkwaliteitplan dat parkeerplaatsen achter de voorgevelrooilijn moeten worden aangelegd. Naar het oordeel van de Afdeling heeft het college terecht van belang geacht dat er een parkeerplaats achter de voorgevelrooilijn is aangelegd. Er kan weliswaar ook worden geparkeerd vóór de voorgevelrooilijn, maar op die gronden rust de bestemming "Tuin", waar parkeervoorzieningen uitdrukkelijk zijn toegestaan.
Conclusie
14.     Het beroep is gegrond. Het besluit van 1 juni 2021 moet worden vernietigd. Gelet op wat hiervoor onder13.1 en 13.2 is overwogen, zal de Afdeling evenwel bepalen dat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand blijven. Dit betekent dat de omgevingsvergunning die bij het besluit van 15 februari 2019 voor het bouwen van de woning is verleend in stand blijft.
15.     Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het beroep gegrond;
II.       vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Zuidplas van 1 juni 2021, kenmerk U21.001739;
III.      bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand blijven;
IV.     gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Zuidplas aan [appellant A] en [appellant B] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 181,00 vergoedt, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.
Aldus vastgesteld door mr. J.Th. Drop, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. N.D.T. Pieters, griffier.
w.g. Drop
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Pieters
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 mei 2024
473
BIJLAGE
Uitwerkingsplan "Lintzone - Noordelijke Dwarsweg 94"
Artikel 3 Tuin
3.1 De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
[..].
g. parkeervoorzieningen;
[…].
Artikel 6 Wonen
6.2 Bouwregels
Op deze gronden mag gebouwd worden en gelden de volgende regels:
6.2.1 Hoofdgebouwen
a. hoofdgebouwen worden binnen het bouwvlak gebouwd;
b. ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' mag het aantal woningen niet meer bedragen dan is aangegeven;
c. ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand' zijn uitsluitend vrijstaande woningen toegestaan;
d. de goot- en bouwhoogte van hoofdgebouwen bedraagt ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' aangegeven goot- en bouwhoogte;
e. indien op de verbeelding een 'gevellijn' is aangegeven, mag het hoofdgebouw maximaal 5 meter uit de gevellijn worden gebouwd;
f. de onderlinge afstand tussen hoofdgebouwen (ten opzichte van hoofdgebouwen op naastliggende bouwpercelen) gemeten ter hoogte van de voorgevel dient minimaal 10 meter te bedragen, met dien verstande dat aan- en uitbouwen niet meegerekend worden;
g. de goothoogte van hoofdgebouwen mag worden overschreden door dakkapellen, indien:
1. de dakkapel wordt geplaatst in het dakvlak;
2. de breedte van dakkapellen aan de voor-, zij- en achterkant van het
hoofdgebouw ten hoogste 80% van het dakvlak bedraagt.
6.2.2 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen
a. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen dienen op tenminste 3 meter afstand uit de voorgevel van het hoofdgebouw gebouwd te worden;
b. de goothoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bedraagt maximaal 3,50 meter;
c. de bouwhoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bedraagt maximaal 5,50 meter;
d. de bouwhoogte van overkappingen bedraagt maximaal 3,50 meter;
e. de gezamenlijke oppervlakte aan aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bedraagt maximaal 70 m² per woning.
6.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen bouwwerken zijnde bedraagt maximaal 1 meter;
b. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw bedraagt maximaal 2 meter;
c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde vanaf 3 meter achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw bedraagt maximaal 3 meter.
Een en ander met inachtname van het beeldkwaliteitplan "Linten & Kwaliteitszone Ringvaart" zoals vastgesteld op 29 november 2011 door de raad van de gemeente Zuidplas.