ECLI:NL:RVS:2024:2070
Raad van State
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot overdracht aan Zweden
Op 14 mei 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening in een asielzaak. De vreemdeling had op 25 maart 2024 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze aanvraag werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet in behandeling genomen. De vreemdeling ging hiertegen in beroep bij de rechtbank Den Haag, die op 30 april 2024 het beroep ongegrond verklaarde. Hierop heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat zijn voorgenomen overdracht aan Zweden op 16 mei 2024 zou worden stopgezet totdat er een beslissing op het hoger beroep was genomen.
De voorzieningenrechter heeft de argumenten van de vreemdeling en de staatssecretaris afgewogen. Hij oordeelde dat het niet aannemelijk was dat de uitspraak van de rechtbank zou worden vernietigd. De belangen van zowel de staatssecretaris als de vreemdeling werden in overweging genomen, maar de voorzieningenrechter besloot geen voorlopige voorziening te treffen. Hij merkte op dat, mocht blijken dat Nederland verantwoordelijk is voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming, de vreemdeling vanuit Zweden kan worden teruggeleid naar Nederland.
Uiteindelijk werd het verzoek van de vreemdeling afgewezen en werd bepaald dat de staatssecretaris geen proceskosten hoefde te vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 14 mei 2024.