202306584/2/R3.
Datum uitspraak: 25 januari 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te Wervershoof, gemeente Medemblik,
2. [appellant sub 2], wonend te Steenwijk, gemeente Steenwijkerland,
verzoekers,
en
de raad van de gemeente Steenwijkerland,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 19 september 2023 heeft de raad van de gemeente Steenwijkerland het bestemmingsplan "Steenwijk, Kalverstraat 19 (woningbouwlocatie)" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] beroep ingesteld. Ook hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben nadere stukken ingediend.
De voorzieningenrechter heeft de verzoeken op een zitting behandeld op 16 januari 2024, waar [appellant sub 2] en de raad, vertegenwoordigd door mr. A. Bašić en M. van den Broek, zijn verschenen. Ook is Junco B.V., vertegenwoordigd door [gemachtigde], op de zitting als partij gehoord.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is.
Het ontwerp van het bestemmingsplan is op 15 februari 2023 ter inzage gelegd. Dat betekent dat in deze kwestie de Wet ruimtelijke ordening, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Inleiding
2. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
De voorzieningenrechter zal aan de hand van een zogenoemde voorlopige rechtmatigheidsbeoordeling beslissen of een voorlopige voorziening moet worden getroffen. Een voorlopige rechtmatigheidsbeoordeling houdt in dat de voorzieningenrechter beziet of aanleiding bestaat voor de verwachting dat de Afdeling in de bodemzaak zal oordelen dat het bestemmingsplan niet in stand blijft. Dit betekent dat de voorzieningenrechter een voorlopige beoordeling zal verrichten van de beroepsgronden die [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben aangevoerd.
3. Het plan maakt een woongebouw met 13 appartementen op het perceel Kalverstraat 19 mogelijk. Op het perceel bevindt zich nu een winkelpand met bovenwoning.
4. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] kunnen zich niet verenigen met het plan. [appellant sub 1] is eigenaar van het pand aan de [locatie A], en [appellant sub 2] van het pand aan de [locatie B]. Hun panden grenzen aan het plangebied. Zij vrezen voor schade aan hun panden door bouwwerkzaamheden en een afname van privacy, zonlicht en uitzicht als gevolg van het plan.
Schade door bouwwerkzaamheden
5. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat hun panden mogelijk beschadigd zullen worden door de bouw van het woongebouw dat het plan mogelijk maakt. Het slopen van het huidige pand en het heien ten behoeve van het nieuwe pand brengen een risico op verzakking mee.
5.1. Het plan is de vaststelling van een ruimtelijke keuze. Wat [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben aangevoerd over de eventuele schade door de bouwwerkzaamheden slaat niet op de ruimtelijke keuze, maar op de uitvoering daarvan. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling maken uitvoeringsaspecten geen onderdeel uit van het besluitvormingsproces over de ruimtelijke keuze. Daarom hoeven zij niet te worden betrokken bij de vaststelling van het plan. De voorzieningenrechter verwijst bij wijze van voorbeeld naar de uitspraak van 16 december 2020, ECLI:NL:RVS:2020:3019, onder 6.2. Zij zijn bij de beoordeling van het besluit tot het vaststellen van het plan dan ook niet het onderwerp van toetsing door de Afdeling. De voorzieningenrechter ziet in wat [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben aangevoerd over de gevolgen van de feitelijke bouwwerkzaamheden geen bijzondere omstandigheden die aanleiding geven om een voorlopige voorziening te treffen. Woon- en leefklimaat
6. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat het plan leidt tot een onaanvaardbare aantasting van hun woon- en leefklimaat. Daarover voeren zij aan dat het plan leidt tot een verlies van zonlicht op hun panden en het terras van [appellant sub 2]. Hierbij wijst [appellant sub 2] er ook op dat hij zonnepanelen wil aanschaffen, maar dat die door de bouw van het woongebouw minder zouden opbrengen. Verder wijst [appellant sub 1] op een verlies aan privacy, en [appellant sub 2] op de beperking van zijn vrije uitzicht op de Kalverstraat.
6.1. De raad heeft het rapport "Bezonningsonderzoek Kalverstraat Steenwijk" van iTX BouwConsult van 2 juni 2023 (hierna: het bezonningsonderzoek) aan het plan ten grondslag gelegd. In het bezonningsonderzoek staat onder andere "Uit het 4-seizoenen zon- en schaduwonderzoek komt naar voren dat op 21 maart/21 september er sprake is van een schaduwtoename in met name de ochtenduren. […] [locatie A] en [locatie C] ondervinden na 10:30 uur geen schaduwhinder meer van de nieuwbouw".
Volgens het bezonningsonderzoek zal ook bij [appellant sub 2] vooral schaduwtoename ontstaan in de ochtend. In het bezonningsonderzoek staat verder: "het terras van [locatie B] zal na plus minus 12:55 uur geen schaduwhinder meer ondervinden" en "De realisatie van het appartementencomplex op de voormalige locatie Scheer en Foppen zal voor de achter gebieden van de panden gelegen aan de [locatie B] tot en met [locatie D] leiden tot enige toename van schaduw. Deze is echter beperkt te noemen tegen de achtergrond van deze binnenstedelijke locatie. Alle onderzochte panden blijven voldoen aan de TNO-norm ‘licht’". [appellant sub 2] en [appellant sub 1] hebben geen tegenonderzoek ingebracht of kritiekpunten naar voren gebracht waardoor moet worden getwijfeld aan de juistheid van het bezonningsonderzoek. Gelet hierop is de voorzieningenrechter van oordeel dat de raad zich op het standpunt heeft mogen stellen dat het plan wat bezonning betreft geen onaanvaardbare gevolgen heeft voor het woon- en leefklimaat van [appellant sub 1] en [appellant sub 2].
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 5 december 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3982, onder 7.1, verplicht de huidige regelgeving de raad er niet toe een stedelijke omgeving met bestaande bebouwing die omgeving zo in te richten dat eigenaren van bestaande gebouwen optimaal gebruik kunnen maken van zonnepanelen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter was de raad dan ook niet verplicht de wens van [appellant sub 2] om in de toekomst gebruik te maken van zonnepanelen in zijn afweging te betrekken. Overigens blijkt uit het bezonningsonderzoek dat het verlies aan rendement van de zonnepanelen zich grotendeels zou beperken tot de ochtend. 6.2. Het klopt dat [appellant sub 1] door de voorziene ontwikkeling mogelijk minder privacy in zijn woning zal hebben, en dat het uitzicht van [appellant sub 2] richting de Kalverstraat zal veranderen. De maximale bouwhoogte van het gebouw is 10 m, de afstand tot de dichtstbijzijnde woningen aan de Woldpromenade bedraagt ongeveer een meter. Het perceel bevindt zich echter in het centrum van Steenwijk, een stedelijk gebied, waardoor ontwikkelingen als deze niet indruisen tegen wat op zo’n locatie kan worden verwacht. Op de locatie waar het woongebouw moet komen stond al bebouwing. Die was aan de achterzijde van het pand wel een stuk lager. De toegekende maximale bouwhoogte van 10 m is echter vergelijkbaar met de maximale bouwhoogtes van gebouwen rondom het plangebied. Op grond van vaste rechtspraak van de Afdeling bestaat geen recht op blijvend vrij uitzicht en kan een woonsituatie vrij van enige inkijk niet worden gegarandeerd. De raad heeft het belang van een vrij uitzicht voor [appellant sub 2] en de privacy van [appellant sub 1] meegewogen in de belangenafweging, maar een groter gewicht toegekend aan het belang van het bouwen van sociale huurwoningen. In wat [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben aangevoerd ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor het oordeel dat de aantasting van hun woon- en leefklimaat zo groot is dat de raad het plan niet zo mocht vaststellen.
Conclusie
7. Gelet op het voorgaande ziet de voorzieningenrechter geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het besluit in de bodemprocedure geen stand zal houden. De verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening worden daarom afgewezen.
8. De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst de verzoeken af.
Aldus vastgesteld door mr. D.A. Verburg, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. R.M. van der Kolk, griffier.
w.g. Verburg
voorzieningenrechter
w.g. Van der Kolk
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 januari 2024
944