ECLI:NL:RVS:2024:2137

Raad van State

Datum uitspraak
22 mei 2024
Publicatiedatum
22 mei 2024
Zaaknummer
202303003/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens niet-betaling griffierecht

In deze zaak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, die op 20 maart 2023 het beroep van [appellant] niet-ontvankelijk verklaarde. Dit volgde op een besluit van de deken van de Orde van Advocaten Gelderland van 6 juli 2022, waarin het bezwaar van [appellant] tegen de niet-ontvankelijkheid van zijn verzoek om vrijstelling van een betalingsverplichting werd afgewezen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld op 26 maart 2024.

De relevante wetgeving, met name de artikelen 8:41 en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), stelt dat een hoger beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard als het griffierecht niet binnen vier weken na de mededeling van de griffier is betaald. [Appellant] heeft aangevoerd dat hij niet in staat is het griffierecht te betalen, maar heeft niet voldaan aan de verzoeken van de griffier om de benodigde documenten in te dienen. Hierdoor is zijn beroep op betalingsonmacht niet inhoudelijk behandeld.

Uiteindelijk heeft de Afdeling geoordeeld dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is, omdat [appellant] het griffierecht niet binnen de gestelde termijn heeft betaald en er geen feiten of omstandigheden zijn die erop wijzen dat hij niet in verzuim is geweest. De deken van de Orde van Advocaten hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd openbaar gedaan op 22 mei 2024.

Uitspraak

202303003/1/A3.
Datum uitspraak: 22 mei 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 20 maart 2023 in zaak nr. 22/3960 in het geding tussen:
[appellant]
en
de deken van de Orde van Advocaten Gelderland.
Procesverloop
Bij brief van 25 mei 2022 heeft de deken gereageerd op een verzoek van [appellant] om het verzoek om vrijstelling van een betalingsverplichting door te sturen naar de Raad van Discipline.
Bij besluit van 6 juli 2022 heeft de deken het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 20 maart 2023 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 maart 2024, waar [appellant] en de deken, vertegenwoordigd door mr. A.C. Rubens, zijn verschenen.
Overwegingen
1.       De bepalingen van de Awb die in deze zaak van toepassing zijn luiden:
Artikel 8:41, eerste lid: "Van de indiener van het beroepschrift wordt door de griffier een griffierecht geheven."
Artikel 8:41, vierde lid: "De griffier deelt de indiener van het beroepschrift mede welk griffierecht is verschuldigd en wijst hem daarbij op het bepaalde in het vijfde en zesde lid."
Artikel 8:41, vijfde lid: "Het griffierecht dient binnen vier weken na verzending van de mededeling van de griffier te zijn bijgeschreven op de rekening van het gerecht dan wel ter griffie te zijn gestort."
Artikel 8:41, zesde lid: "Indien het bedrag niet tijdig is bijgeschreven of gestort, is het beroep niet-ontvankelijk, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest."
Artikel 8:108, eerste lid: "Voor zover in deze titel niet anders is bepaald, zijn op het hoger beroep de titels 8.1 tot en met 8.3 van overeenkomstige toepassing, met uitzondering van de artikelen 8:1 tot en met 8:10, 8:41, tweede lid, en 8:74."
2.       Een hoger beroep wordt ingevolge artikel 8:41, vierde, vijfde en zesde lid, gelezen in verbinding met artikel 8:108, eerste lid, van de Awb niet-ontvankelijk verklaard als betaling van het griffierecht niet heeft plaatsgevonden binnen vier weken na de dag van verzending van de mededeling waarin de indiener van een beroepschrift is gewezen op het moeten betalen van het griffierecht, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
3.       [appellant] moet voor het door hem ingestelde hoger beroep griffierecht betalen. [appellant] heeft in zijn hoger beroepschrift gesteld niet in staat te zijn om het verschuldigde griffierecht te betalen. Bij brief van 22 juni 2023 heeft de griffier aan [appellant] meegedeeld dat hij kenbaar heeft gemaakt niet in staat te zijn het griffierecht te betalen en dat naar aanleiding daarvan de raad voor rechtsbijstand een inkomensverklaring heeft afgegeven. Bij de brief is ook een verklaring omtrent vermogen gevoegd. [appellant] is verzocht om dit formulier volledig ingevuld en ondertekend op uiterlijk 6 juli 2023 te retourneren. Daarbij is vermeld dat wanneer [appellant] niet aan dit verzoek voldoet, het beroep op betalingsonmacht niet inhoudelijk wordt beoordeeld en over zal worden gegaan tot het heffen van het griffierecht. [appellant] heeft het formulier niet aan de Afdeling toegezonden. Gelet daarop is aan [appellant] bij brief van 26 juli 2023 meegedeeld dat zijn beroep op betalingsonmacht niet inhoudelijk zal worden behandeld en dat er zal worden overgegaan tot het heffen van het griffierecht. Bij afzonderlijk aangetekend verzonden brief van 26 juli 2023 is [appellant] tot uiterlijk 23 augustus 2023 in de gelegenheid gesteld om het griffierecht te betalen. Nadat is gebleken dat [appellant] het griffierecht niet heeft betaald, is aan [appellant] bij aangetekend verzonden brief van
24 november 2023 medegedeeld dat het te betalen griffierecht uiterlijk op 22 december 2023 moet zijn betaald. Ook is vermeld dat, als het te betalen griffierecht niet op de vermelde datum is ontvangen, [appellant] ervan moet uitgaan dat alleen al daarom niet-ontvankelijkverklaring zal volgen en dat zijn zaak dan niet inhoudelijk wordt behandeld.
Het griffierecht is niet binnen de gestelde termijn betaald. Niet is gebleken van feiten of omstandigheden, op grond waarvan redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat [appellant] in verzuim is geweest.
4.       Het hoger beroep is niet-ontvankelijk.
5.       De deken hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. W. den Ouden, voorzitter, en mr. C.H. Bangma en mr. J. Schipper-Spanninga, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.R. Renkema, griffier.
w.g. Den Ouden
voorzitter
w.g. Renkema
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 22 mei 2024
1071