ECLI:NL:RVS:2024:2246

Raad van State

Datum uitspraak
27 mei 2024
Publicatiedatum
29 mei 2024
Zaaknummer
202401612/3/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Rechters
  • N.H. van den Biggelaar
  • H. Oranje
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van verzoek om beperkte kennisneming van inspectierapporten in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Stichting Islamitische School Amsterdam (Stichting ISA) beroep ingesteld tegen een besluit van de minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs van 5 maart 2024. De stichting verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen. Op 29 mei 2024 vond de mondelinge behandeling van dit verzoek plaats. De minister heeft een aantal gedingstukken overgelegd en heeft, met verwijzing naar artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), medegedeeld dat uitsluitend de voorzieningenrechter van de Afdeling kennis zal mogen nemen van deze stukken. Het betreft drie rapporten van de Inspectie van het Onderwijs van 13 mei 2024, die betrekking hebben op een andere onderwijsinstelling dan Stichting ISA.

De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:29, derde lid, van de Awb moeten beslissen of de weigering of beperking van de kennisneming van de stukken gerechtvaardigd is. Hierbij is een belangenafweging gemaakt. Enerzijds is het van belang dat partijen gelijkelijk beschikken over relevante informatie, terwijl anderzijds de bestuursrechter over alle benodigde informatie moet beschikken om de zaak zorgvuldig te kunnen afhandelen. De minister heeft in zijn brief van 17 mei 2024 aangegeven dat de inspectierapporten op grond van artikel 21 van de Wet op het Onderwijstoezicht (WOT) openbaar gemaakt worden in de derde week na vaststelling. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat er geen gewichtige redenen zijn voor beperkte kennisneming van de inspectierapporten, aangezien Stichting ISA al op de hoogte is van de conclusies van deze rapporten.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek tot beperkte kennisneming afgewezen en de minister verzocht om binnen één dag ongeschoonde versies van de rapporten aan de Afdeling en de andere partijen toe te sturen. Deze beslissing is genomen om ervoor te zorgen dat alle partijen over dezelfde informatie beschikken, wat essentieel is voor een eerlijke rechtsgang.

Uitspraak

202401612/3/A2.
Datum beslissing: 27 mei 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Beslissing op grond van artikel 8:29, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in het geding tussen van:
de Stichting Islamitische School Amsterdam (hierna: Stichting ISA), gevestigd te Amsterdam,
verzoeker,
en
de minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs (hierna: de minister)
Procesverloop
Stichting ISA heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de minister van 5 maart 2024 en de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Op 29 mei 2024 vindt de mondelinge behandeling van het verzoek om een voorlopige voorziening plaats.
De minister heeft een aantal gedingstukken overgelegd en met verwijzing naar artikel 8:29 van de Awb medegedeeld dat uitsluitend de voorzieningenrechter van de Afdeling (hierna: de voorzieningenrechter) kennis zal mogen nemen van deze stukken.
Het betreft drie rapporten van de Inspectie van het Onderwijs van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 13 mei 2024 over een andere onderwijsinstelling dan Stichting ISA.
Overwegingen
1.       Gelet op artikel 8:29, derde lid, van de Awb beslist de Afdeling of de weigering dan wel beperking van de kennisneming van een stuk gerechtvaardigd is. Deze beslissing vergt een afweging van belangen. Enerzijds speelt hierbij het belang dat partijen gelijkelijk beschikken over de voor het beroep relevante informatie en het belang dat de bestuursrechter beschikt over alle informatie die nodig is om de zaak op een juiste en zorgvuldige wijze af te doen. Daartegenover staat dat de kennisneming door partijen van bepaalde gegevens het algemeen belang, het belang van één of meer partijen en/of het belang van derden onevenredig kan schaden.
2.       De minister heeft in zijn brief van 17 mei 2024 ter motivering van het verzoek om beperkte kennisneming vermeld dat de inspectie op grond van artikel 21 van de Wet op het Onderwijstoezicht (hierna: WOT) een inspectierapport in de derde week na vaststelling daarvan openbaar maakt. Indien geen voorziening wordt getroffen door de voorzieningenrechter om de openbaarmaking uit te stellen, zullen de rapporten op zijn vroegst op 4 juni 2024 openbaar gemaakt kunnen worden. Om de voorzieningenrechter ten behoeve van de zitting op 29 mei 2024 toch alvast te kunnen informeren over de inhoud van de rapporten, stuurt de minister de rapporten onder verwijzing naar artikel 8:29 van de Awb met deze brief mee.
3.       Het gaat bij een verzoek om beperkte kennisneming niet om de vraag of het stuk openbaar moet worden gemaakt, dat wil zeggen voor iedereen toegankelijk, dus ook voor anderen dan procespartijen, maar om de vraag of er gewichtige redenen bestaan die zich tegen kennisneming van het stuk door alle partijen in het geding verzetten. Zie de overzichtsuitspraak van 10 juni 2020 onder 8, ECLI:NL:RVS:2020:1367. Dat op grond van artikel 21 van de WOT een inspectierapport openbaar wordt gemaakt in de derde week na de vaststelling daarvan, kan daarom niet leiden tot het oordeel dat beperkte kennisneming van de drie inspectierapporten gerechtvaardigd is in de procedure over de door Stichting ISA gevraagde voorlopige voorziening. Van een verzoek om voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 21, derde lid, van de WOT is niet gebleken. De minister heeft geen andere reden voor beperkte kennisneming gegeven. Verder heeft Stichting ISA in het kader van haar verzoek om voorlopige voorziening een brief van 3 mei 2024 overgelegd, waarin een samenvatting van de conclusies van de inspectierapporten is opgenomen. Deze conclusies zijn dus al bekend bij Stichting ISA.
4.       De Afdeling acht gezien het voorgaande het verzoek tot beperkte kennisneming niet gerechtvaardigd.
5.       Indien de minister geen gehoor geeft aan het in dictumonderdeel II. aangeduide verzoek om een ongeschoonde versie van de stukken waarvan het verzoek om geheimhouding is afgewezen, toe te sturen, kan de Afdeling daaraan gevolgen verbinden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        wijst het verzoek af;
II.       verzoekt de minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs binnen 1 dag na heden ongeschoonde versies van de drie rapporten van de Inspectie van het Onderwijs van 13 mei 2024 aan de Afdeling en de andere partijen toe te sturen.
Aldus vastgesteld door mr. N.H. van den Biggelaar, lid van de enkelvoudige geheimhoudingskamer, in tegenwoordigheid van mr. H. Oranje, griffier.
w.g. Van den Biggelaar
lid van de enkelvoudige geheimhoudingskamer
w.g. Oranje
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 27 mei 2024
507