202401605/2/R4.
Datum uitspraak: 31 mei 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb)) in het geding tussen:
Bright Real Estate B.V., gevestigd te Barneveld,
verzoekster,
en
de raad van de gemeente De Ronde Venen,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 27 november 2023 heeft de raad het bestemmingsplan "Dorpskernen" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft Bright beroep ingesteld.
Bright heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bright heeft een nader stuk ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op zitting behandeld op 23 mei 2024, waar Bright, vertegenwoordigd door [gemachtigde] en bijgestaan door mr. S.P.M. Schaap, advocaat te Raalte, en de raad, vertegenwoordigd door S. Hambuckers en E. Hoorn, zijn verschenen.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Voor de beoordeling van het beroep tegen het besluit van 27 november 2023 is het recht zoals dat gold ten tijde van het nemen van dat besluit bepalend.
Het verzoek van Bright
2. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
3. Het bestemmingsplan "Dorpskernen" heeft betrekking op een aantal dorpskernen binnen de gemeente De Ronde Venen, waaronder Abcoude. Voor die dorpskernen gelden verschillende planologische regimes. Met het oog op de inwerkingtreding van de Omgevingswet wil de raad voor die kernen een actueel, integraal en digitaal bestemmingsplan. Daarom is het voorliggende plan vastgesteld, dat beleidsneutraal en in hoofdzaak conserverend van aard is, zo staat in de plantoelichting. Dat betekent dat de bestaande (planologische) situatie centraal staat en nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen niet in het plan zijn meegenomen.
4. Bright is eigenaar van het perceel Hoogstraat 6-16 in Abcoude. Dat perceel ligt in het plangebied. Voor de gronden geldt het regime van de beheersverordening "Beschermd dorpsgezicht Abcoude en beschermd dorpsgezicht Baambrugge". Bright wil het perceel herontwikkelen door de bestaande bebouwing te slopen en op het perceel 27 zorgstudio’s met gemeenschappelijke ruimten, winkelruimten en drie nieuwe woningen te realiseren. Tussen partijen is niet in geschil dat die ontwikkeling niet past binnen de beheersverordening en evenmin in het voorliggende plan. Partijen verschillen wel van mening over de vraag of de raad het bouwplan van Bright bij de voorbereiding van het plan had moeten betrekken. Volgens Bright is dat wel het geval. Het bouwplan is namelijk, volgens haar, concreet, tijdig kenbaar gemaakt bij de raad en de raad beschikte over voldoende gegevens om de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het bouwplan te toetsen. In zoverre is het plan, volgens Bright, dus onzorgvuldig tot stand gekomen en moet het plan, voor zover het gaat om het plandeel dat betrekking heeft op haar perceel, geschorst worden.
5. De voorzieningenrechter kan, gelet op het bepaalde in artikel 8:81, eerste lid, van de Awb, een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Bright heeft er op de zitting op gewezen dat haar spoedeisend belang erin is gelegen om zo snel mogelijk het bouwplan te kunnen realiseren. Zij is met de gemeente al jaren in overleg over het bouwplan. Verdere vertraging doordat de raad niet heeft gedaan wat hij had moeten doen, namelijk het bouwplan beoordelen bij de voorbereiding van het plan, is niet gerechtvaardigd.
6. De voorzieningenrechter overweegt dat Bright met haar verzoek in feite wenst te bereiken dat haar bouwplan op korte termijn kan worden verwezenlijkt, hoewel zowel het ter plaatse geldende planologische regime als het door de raad vastgestelde bestemmingsplan "Dorpskernen" daar niet in voorziet. Een schorsing van het vaststellingsbesluit, voor zover dit betrekking heeft op het bewuste plandeel, leidt er niet toe dat Bright alsnog haar plan kan realiseren. In zoverre heeft zij geen belang bij schorsing van het vaststellingsbesluit. Een voorlopige voorziening die de door Bright gewenste realisering van haar bouwplan vooruitlopend op de uitkomst van de bodemprocedure mogelijk moet maken, is behoudens bijzondere omstandigheden te verstrekkend, aangezien ook de uitspraak van de Afdeling, gelet op de aard van de toetsing in de bodemprocedure, doorgaans niet zal strekken tot het zelfvoorziend vaststellen van een bestemmingsplan. Op de zitting heeft Bright zich op het standpunt gesteld dat in dit geval uitzonderlijke omstandigheden welke nopen tot een andere conclusie aanwezig zijn, omdat het bestreden vaststellingsbesluit, volgens haar, evident onrechtmatig is. Volgens haar heeft de raad haar concrete bouwplan ten onrechte niet meegenomen in de voorbereiding van het plan. Daargelaten of die omstandigheid een uitzonderlijke omstandigheid kan zijn, is de voorzieningenrechter er niet op voorhand van overtuigd dat het betoog dat Bright op dit punt naar voren heeft gebracht tot een vernietiging van het plan in de bodemprocedure leidt. Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 7 januari 2023 tot en met 17 februari 2023 ter visie gelegen. Gedurende deze termijn heeft Bright een zienswijze ingediend, waarin zij verzocht heeft haar bouwplan voor een woonzorgvoorziening in het bestemmingsplan "Dorpskernen" te verwerken. De zienswijze was niet voorzien van een ruimtelijke onderbouwing die nodig is voor de beoordeling van de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het bouwplan. Het lag op de weg van Bright om tijdig een ruimtelijke onderbouwing aan de raad te verstrekken. Bright heeft echter eerst op 9 november 2023, zo’n drie weken voor de raadsvergadering waarin werd beslist over de vaststelling het plan, een ruimtelijke onderbouwing voor het bouwplan naar de raad gezonden. Daargelaten de vraag of de toegezonden ruimtelijke onderbouwing compleet was, vindt de voorzieningenrechter het standpunt van de raad dat deze ruimtelijke onderbouwing te laat was ingezonden om de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het bouwplan op basis daarvan goed te kunnen beoordelen en om dit bouwplan te kunnen verwerken in het bestemmingsplan, redelijk. Daarbij heeft de raad in aanmerking mogen nemen dat het bouwplan betrekking heeft op de nieuwbouw van een maatschappelijke functie groter dan 500 m2, op een locatie die binnen het beschermd dorpsgezicht is gelegen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is met het verzoek om voorlopige voorziening dan ook geen spoedeisend belang gemoeid dat het treffen van een voorlopige voorziening rechtvaardigt.
Conclusie
7. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
8. De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. B.P.M. van Ravels, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. C.I. Heijkoop, griffier.
w.g. Van Ravels
voorzieningenrechter
w.g. Heijkoop
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 31 mei 2024
971