ECLI:NL:RVS:2024:2272

Raad van State

Datum uitspraak
3 juni 2024
Publicatiedatum
3 juni 2024
Zaaknummer
202401272/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J. Schipper-Spanninga
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd na eerdere uitspraak rechtbank

Op 3 juni 2024 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een vreemdeling tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 30 januari 2024. De vreemdeling had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke op 8 maart 2024 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was ingewilligd. De rechtbank had echter het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard en het besluit van de staatssecretaris vernietigd, met de bepaling dat de rechtsgevolgen daarvan in stand blijven. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. R. Hijma, heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.

De zaak draait om de ingangsdatum van de verleende verblijfsvergunning. De vreemdeling had op 27 november 2021 een asielaanvraag ingediend, maar de staatssecretaris had deze aanvraag aanvankelijk niet in behandeling genomen omdat Oostenrijk verantwoordelijk was op basis van de Dublinverordening. Later werd Nederland verantwoordelijk, maar de staatssecretaris had de vreemdeling niet tijdig overgedragen. De vreemdeling diende op 1 september 2022 een nieuwe aanvraag in, maar de staatssecretaris baseerde de ingangsdatum van de vergunning op deze tweede aanvraag.

De Afdeling heeft in haar uitspraak van 4 maart 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:881) geoordeeld dat de staatssecretaris in dergelijke gevallen niet kan eisen dat een vreemdeling een nieuwe aanvraag indient, maar dat de ingangsdatum van de vergunning moet worden vastgesteld op de datum van de oorspronkelijke aanvraag. De Afdeling heeft het hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank vernietigd voor wat betreft de ingangsdatum van de verblijfsvergunning, en deze vastgesteld op 27 november 2021. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling.

Uitspraak

202401272/1/V2.
Datum uitspraak: 3 juni 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 30 januari 2024 in zaak nr. NL23.9232 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 8 maart 2024 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, ingewilligd.
Bij uitspraak van 30 januari 2024 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen daarvan geheel in stand blijven.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. R. Hijma, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       De vreemdeling heeft op 27 november 2021 een asielaanvraag ingediend. De staatssecretaris heeft die aanvraag eerst niet in behandeling genomen, omdat Oostenrijk ingevolge de Dublinverordening hiervoor verantwoordelijk was. Vervolgens is Nederland op grond van artikel 29, tweede lid, van die verordening alsnog verantwoordelijk geworden, omdat de staatssecretaris de vreemdeling niet op tijd heeft overgedragen aan Oostenrijk. Bij brief van 8 augustus 2022 heeft de staatssecretaris de vreemdeling meegedeeld dat hij geen asielprocedure open heeft staan en de gelegenheid krijgt om een nieuwe aanvraag in te dienen. Hierop heeft de vreemdeling op 1 september 2022 hetzelfde formulier model M35-H met dezelfde gegevens opnieuw ingediend. De staatssecretaris heeft bij de inwilliging de ingangsdatum van de verleende asielvergunning gebaseerd op de ontvangstdatum van het tweede formulier.
2.       De in de tweede grief opgeworpen rechtsvraag over de ingangsdatum van de verleende asielvergunning heeft de Afdeling beantwoord in de uitspraak van 4 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:881. Hierin heeft de Afdeling onder 5.2 overwogen dat de staatssecretaris in een geval als dit, waarin Nederland op grond van artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening alsnog verantwoordelijk is geworden voor de behandeling van het asielverzoek, niet van een vreemdeling mag eisen dat hij een nieuwe asielaanvraag indient, maar een besluit moet nemen op de oorspronkelijke aanvraag, en dat de ingangsdatum van de te verlenen asielvergunning wordt bepaald door de dag waarop de staatssecretaris die oorspronkelijke aanvraag heeft ontvangen. Uit deze uitspraak volgt dat de tweede grief slaagt.
3.       Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd, voor zover zij heeft bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 8 maart 2024, wat betreft de ingangsdatum van de verleende verblijfsvergunning, in stand blijven. Het is niet nodig wat de vreemdeling verder heeft aangevoerd te bespreken. Uit een oogpunt van definitieve geschilbeslechting zal de Afdeling zelf in de zaak voorzien door de ingangsdatum van de verblijfsvergunning vast te stellen op 27 november 2021, en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het besluit, voor zover dat de ingangsdatum van de verblijfsvergunning betreft (artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb). De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 30 januari 2024 in zaak nr. NL23.9232, voor zover zij de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 8 maart 2024, V-[…], wat betreft de ingangsdatum van de verleende verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, in stand heeft gelaten;
III.       stelt de ingangsdatum van die verblijfsvergunning vast op 27 november 2021;
IV.      bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit, voor zover dat de ingangsdatum van de verblijfsvergunning betreft;
V.       veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 875,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. J. Schipper-Spanninga, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van M.E. van Laar LLM, griffier.
w.g. Schipper-Spanninga
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Laar
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 3 juni 2024
979