202203977/1/A2.
Datum uitspraak: 5 juni 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te Amsterdam,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 19 mei 2022 in zaak nr. 21/4382 in het geding tussen:
[appellanten]
en
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (hierna: het college).
Procesverloop
Bij besluit van 21 juli 2020 heeft het college aan [vergunninghouder] een omgevingsvergunning verleend voor het omzetten op het perceel [locatie A] in Amsterdam van een zelfstandige woonruimte in zes onzelfstandige woonruimten.
Bij besluit van 8 december 2020 heeft het college aan [vergunninghouder] voor deze omzetting opnieuw een omzettingsvergunning verleend.
Bij besluit van 14 juli 2021 heeft het college de bezwaren van [appellanten] tegen beide vergunningen ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 19 mei 2022 heeft de rechtbank het door [appellanten] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] hoger beroep ingesteld.
[vergunninghouder] en het college hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak op zitting behandeld op 8 april 2024, waar [appellanten], bijgestaan door mr. M.W. van der Hulst, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. H.D. Hosper, zijn verschenen. Verder is [vergunninghouder] als partij gehoord op zitting.
Overwegingen
Inleiding
1. [vergunninghouder] is de eigenaar van de woning aan de [locatie A] in Amsterdam (hierna: de woning). De woning heeft zes onzelfstandige woonruimten en een gemeenschappelijke ruimte. [vergunninghouder] verhuurt de zes onzelfstandige woonruimten kamergewijs aan studenten. De aanvraag van 28 februari 2020 ziet op legalisatie van de situatie zoals die sinds 2014 bestaat. In juni 2020 heeft [vergunninghouder] een uitbouw gemaakt op de benedenverdieping. [appellanten] wonen in het pand ernaast, op het adres [locatie B]. Zij stellen overlast door kamerbewoning te ervaren. De enkelsteens muren van de woningen bieden onvoldoende isolatie tegen geluidhinder en door het gebruik van de woning wordt die overlast nu verzesvoudigd. Ook noemen zij parkeerhinder van fietsen en huisvuil.
2. De relevante bepalingen uit de toepasselijke Huisvestingsverordening Amsterdam 2020, versie van 1 januari 2020 t/m 30 juni 2020, (hierna: de toepasselijke Huisvestingsverordening) en uit de Huisvestingsverordening Amsterdam 2020, versie van 1 januari 2022 t/m 10 maart 2022, zijn opgenomen in de bijlage. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
Besluitvorming
3. Het college heeft zich bij het besluit van 14 juli 2021, met overneming van het advies van de bezwaarschriftencommissie van 25 juni 2021 waarbij is verwezen naar de nadere motivering van de kant van het college van 11 mei 2021, op het standpunt gesteld dat het de omzettingsvergunning en de omgevingsvergunning mocht verlenen. Over de omzettingsvergunning heeft het college onder meer opgemerkt dat er geluidsmetingen zijn gedaan waaruit blijkt dat wordt voldaan aan de geldende geluidsnormen en dat wordt voldaan aan de voorwaarden genoemd in artikel 3.3.13, eerste lid, aanhef en onder a (oppervlakte en breedte gezamenlijke verblijfsruimte), c (geluidseisen) en e (niet meer dan zes onzelfstandige woonruimten), van de toepasselijke Huisvestingsverordening. Hiermee wordt volgens het college de mogelijke extra impact op de leefbaarheid zoveel mogelijk beschermd. Verder heeft het college zich op het standpunt gesteld dat niet wordt voldaan aan de weigeringsgrond van artikel 3.3.1, eerste lid, aanhef en onder c, in samenhang met artikel 3.3.13, tweede lid, aanhef en onder c. Volgens het college hebben [appellanten] in de periode van augustus 2014 tot augustus 2016 meermaals bij [vergunninghouder] geklaagd over overlast, maar hebben zij geen klachten ingediend bij de gemeente of de politie. Het college heeft daarom geen schriftelijke waarschuwing kunnen laten uitgegaan om de overlast te beëindigen. Over de omgevingsvergunning heeft het college in de bijlage bij de motivering van 11 mei 2021 uiteengezet dat planologische afwijking van het principe dat een woning slechts mag dienen voor bewoning door één huishouden in dit geval niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
De beoordeling van het hoger beroep
Omzettingsvergunning
4. De gronden die [appellanten] in hoger beroep aanvoeren over de inbreuk op het geordend woon- en leefmilieu zijn zo goed als een herhaling van wat zij in beroep hebben aangevoerd. De rechtbank is daarop gemotiveerd ingegaan. [appellanten] hebben geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder 7 van de uitspraak van de rechtbank opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd. De Afdeling voegt daaraan nog toe dat [appellanten] hun stelling dat het college onvoldoende is ingegaan op de gevolgen voor onder andere de parkeergelegenheid in de buurt, onvoldoende hebben geconcretiseerd.
De gronden slagen niet.
Omgevingsvergunning
5. Ook de gronden die [appellanten] in hoger beroep aanvoeren over een goede ruimtelijke ordening zijn zo goed als een herhaling van wat zij in beroep hebben aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. [appellanten] hebben geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder 10 van de uitspraak van de rechtbank opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd. Daarbij heeft de rechtbank weliswaar overwogen dat zij [appellanten] volgt in hun betoog dat het college bij het verlenen van de omgevingsvergunning niet kan volstaan met een verwijzing naar de omzettingsvergunning en de voorwaarden uit de toepasselijke Huisvestingsverordening, maar onder verwijzing naar de nadere motivering van 11 mei 2022 van het college ook op goede gronden geoordeeld waarom dat niet tot een vernietiging van het besluit van 14 juli 2021 heeft geleid.
De gronden slagen niet.
Woningvorming
6. De rechtbank heeft de eerst op de zitting aangevoerde gronden over woningvorming in het belang van de goede procesorde buiten beschouwing gelaten omdat het college onvoldoende tijd had om daarop te reageren. Niet in geschil is dat de rechtbank hiermee geen onjuist gebruik heeft gemaakt van haar discretionaire bevoegdheid. In hoger beroep hebben [appellanten] de gronden over woningvorming opnieuw aangevoerd. Omdat het college en [vergunninghouder] nu wel de mogelijkheid hebben gehad om daarop adequaat te reageren, zal de Afdeling die gronden hierna beoordelen.
6.1. [appellanten] voeren aan dat het college ten onrechte niet bij de besluitvorming heeft betrokken dat met de uitbouw ook sprake was van woningvorming. Volgens [appellanten] hebben de onzelfstandige woonruimten op de begane grond geen minimaal gebruiksoppervlak van 18 m2, zoals bepaald in artikel 3.3.15, eerste lid, aanhef en onder a, van de toepasselijke Huisvestingsverordening. Daardoor is er een extra woonruimte mogelijk, waardoor er meer overlast wordt veroorzaakt, aldus [appellanten].
6.2. Op zitting bij de Afdeling heeft het college toegelicht dat in de toepasselijke Huisvestingsverordening per abuis geen mogelijkheid is opgenomen voor woningvorming tot onzelfstandige woonruimten. Dat betekent dat het vormen van extra kamers voor kamerverhuur in een woning ten tijde van het besluit van 14 juli 2021 verboden was. Omdat dit een fout was, werd hierop niet gehandhaafd. Dit is hersteld in de Huisvestingsverordening Amsterdam 2020, versie 1 januari 2022 tot en met 10 maart 2022 (zie artikel 3.1.5 van die Huisvestingsverordening).
6.3. Voor de Afdeling staat niet vast dat sprake is van woningvorming. Op de plattegrond bij de aanvraag staan, net als op de plattegrond van na de verbouwing, zes onzelfstandige woonruimten en de woning heeft één voordeur. Het college heeft echter niet weerspoken dat sprake is van woningvorming. Daarvan uitgaande overweegt de Afdeling dat de in artikel 3.3.15, eerste lid, aanhef en onder a, van de toepasselijke Huisvestingsverordening voorgeschreven minimale gebruikersoppervlakte van 18 m2 alleen geldt voor zelfstandige en niet voor onzelfstandige woonruimten. Van zelfstandige woonruimte is hier geen sprake. Het betoog van [appellanten] daarover kan daarom hoe dan ook niet slagen.
De gronden slagen niet.
Slotsom
7. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank moet worden bevestigd.
8. De Afdeling ziet gelet op hetgeen onder 6.2 en 6.3 is overwogen over de onduidelijkheden met betrekking tot de woningvorming aanleiding het college op na te melden wijze te veroordelen in de proceskosten.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam tot vergoeding van bij [appellanten] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1750,00 geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam aan [appellanten] het door hen voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 274,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.A. de Vink, griffier.
w.g. Polak
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. De Vink
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 5 juni 2024
154-1090
BIJLAGE
Huisvestingsverordening Amsterdam 2020, geldend van 1 januari 2020 t/m 30 juni 2020
Artikel 3.1.1 Reikwijdte vergunningplicht
1. Als woonruimte gelegen in de gemeente Amsterdam waarvoor de vergunningplicht geldt als bedoeld in artikel 21, onderdelen a, b, c en d, van de Huisvestingswet wordt aangewezen:
[…]
d. alle onzelfstandige woonruimten tot 750 huurpunten.
[…].
3. Het is verboden om woonruimte als bedoeld in het eerste lid zonder vergunning van burgemeester en wethouders:
[…]
c. van zelfstandige in onzelfstandige woonruimte(n) om te zetten of omgezet te houden; of,
d. tot twee of meer woonruimten te verbouwen of in die verbouwde staat te houden (woningvorming).
Artikel 3.3.1 Weigeringsgronden
1. Een vergunning als bedoeld in artikel 3.1.1, derde lid, wordt geweigerd indien:
[…]
b. niet wordt voldaan aan de in ingevolge dit hoofdstuk bij de vergunning gestelde voorwaarden; en/of,
c. het gaat om een aanvraag tot legalisatie van een bestaande situatie waar een onaanvaardbare inbreuk op een geordend woon en leefmilieu in de omgeving van de woonruimte is opgetreden als bedoeld in […] artikel 3.3.13, tweede lid, onderdeel c.
Artikel 3.3.13 Voorwaarden en voorschriften omzettingsvergunning
1. Voor een vergunning voor het omzetten van een zelfstandige woonruimte in meerdere onzelfstandige woonruimten gelden in aanvulling op artikel 3.3.11 de volgende voorwaarden:
a. de om te zetten zelfstandige woonruimte een gezamenlijke verblijfsruimte van minimaal elf vierkante meter met een minimale breedte van drie meter;
[…]
c. voor het omzetten naar vijf onzelfstandige woonruimten of meer moet er vanaf ingebruikname worden voldaan aan de geluidseisen;
[…]
e. er is geen sprake van het omzetten van een zelfstandige woonruimte in meer dan zes onzelfstandige woonruimten[…]; en,
f. het betreft geen zelfstandige woonruimte die vanaf 1 januari 2020 is gevormd als bedoeld in artikel 3.1.1, derde lid, onderdeel d.
2. Voor een vergunning voor het omzetten van een zelfstandige woonruimte in meerdere onzelfstandige woonruimten gelden in aanvulling op artikel 3.3.11 de volgende voorschriften:
[…]
c. er treedt geen onaanvaardbare inbreuk op een geordend woon en leefmilieu in de omgeving van de betreffende woonruimte op. Er is sprake van een onaanvaardbare inbreuk als bedoeld in de eerste volzin indien:
I. er sprake is van aantoonbare overlast op grond van objectieve feiten en omstandigheden; en,
II. de overlastveroorzaker en eigenaar vooraf door de klagers en door burgemeester en wethouders op de overlast is gewezen en dit niet tot beëindiging van de overlast heeft geleid.
[…].
Artikel 3.3.15 Vergunning woningvorming
1. Voor een vergunning voor woningvorming als bedoeld in artikel 3.1.1, derde lid, onderdeel d, gelden de volgende voorwaarden:
a. de nieuw te vormen woonruimten zijn zelfstandig en hebben een verblijfsruimte met een gebruiksoppervlak van ten minste achttien vierkante meter;
[…].
Huisvestingsverordening Amsterdam 2020, geldend van 1 januari 2022 t/m 10 maart 2022
Artikel 3.1.5 Uitzonderingen op de vergunningplicht voor woningvorming
Voor het vormen van een onzelfstandige woonruimte is geen vergunning vereist voor woningvormen als bedoeld in artikel 3.1.1., derde lid, onderdeel d, indien een omzettingsvergunning als bedoeld in artikel 3.3.11 is verleend voor het totale aantal onzelfstandige woonruimten, zijnde met inbegrip van de extra gevormde onzelfstandige woonruimte.