ECLI:NL:RVS:2024:2356
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
Op 7 juni 2024 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd door de staatssecretaris, welke op 23 oktober 2019 plaatsvond. De vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. N.B. Swart, hebben bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar dit bezwaar werd op 21 oktober 2020 door de staatssecretaris ongegrond verklaard. De rechtbank heeft op 14 juli 2022 het beroep van de vreemdelingen gegrond verklaard, de afwijzing vernietigd en de staatssecretaris opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak.
In het hoger beroep heeft de staatssecretaris aangevoerd dat de rechtbank een motiveringsgebrek heeft geconstateerd, maar de Raad van State oordeelt dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De Raad stelt vast dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moeten worden. De rechtbank heeft terecht geconstateerd dat het motiveringsgebrek eenvoudig te herstellen is, los van de uitkomst van de nieuwe besluitvorming.
De Raad van State bevestigt de uitspraak van de rechtbank en veroordeelt de staatssecretaris tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdelingen, die in totaal € 875,00 bedragen, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken op 7 juni 2024.