ECLI:NL:RVS:2024:2383

Raad van State

Datum uitspraak
13 juni 2024
Publicatiedatum
12 juni 2024
Zaaknummer
202401732/2/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • B.P.M. van Ravels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing bestemmingsplan "De Nieuwe Haven" door Raad van State

Op 13 juni 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende het bestemmingsplan "De Nieuwe Haven" van de gemeente Elburg. Dit bestemmingsplan, vastgesteld op 5 februari 2024, voorziet in de bouw van maximaal 56 woonappartementen met commerciële functies op de begane grond, gelegen ten noorden van de historische kern van Elburg. De betrokken partijen, waaronder de Stichting tot behoud van Elburger Botters, Elburg Foods BV en de eigenaar van aangrenzende percelen, hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit, vrezend voor een beperking van hun bedrijfsactiviteiten door de komst van de woningen.

De voorzieningenrechter heeft de verzoeken om een voorlopige voorziening behandeld op 23 mei 2024. De raad van de gemeente Elburg heeft een verweerschrift ingediend, en de verzoekers hebben hun bezwaren toegelicht. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er een spoedeisend belang is, gezien de plannen voor de bouw van woningen. De rechter heeft een voorlopige rechtmatigheidsbeoordeling uitgevoerd en geconcludeerd dat er gerede twijfel bestaat of het bestemmingsplan de toets in de bodemprocedure kan doorstaan, met name vanwege de mogelijke impact op de bedrijfsvoering van Elburg Foods en de eigenaar van de aangrenzende percelen.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter besloten het bestemmingsplan te schorsen, terwijl de verzoeken van de andere partijen zijn afgewezen. De raad van de gemeente Elburg is veroordeeld tot vergoeding van proceskosten aan Elburg Foods en de eigenaar van de aangrenzende percelen, evenals de griffierechten. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor een zorgvuldige afweging van belangen bij de vaststelling van bestemmingsplannen, vooral in gebieden waar bestaande bedrijfsactiviteiten in het geding zijn.

Uitspraak

202401732/2/R4.
Datum uitspraak: 13 juni 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
1.       Stichting tot behoud van Elburger Botters (hierna: de Botterstichting), gevestigd te Elburg,
2.       Elburg Foods BV en [verzoeker sub 2A], gevestigd te Elburg,
3.       Oudheidkundige vereniging Arent thoe Boecop, gevestigd te Elburg,
verzoekers,
en
de raad van de gemeente Elburg,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 5 februari 2024 heeft de raad het bestemmingsplan "De Nieuwe Haven" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben de Botterstichting, Elburg Foods en [verzoeker sub 2A], en Arent thoe Boecop beroep ingesteld. Daarbij hebben zij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Botterstichting heeft een nader stuk ingediend.
De voorzieningenrechter heeft de verzoeken op zitting behandeld op 23 mei 2024, waar de Botterstichting, vertegenwoordigd door [gemachtigde A], Elburg Foods en [verzoeker sub 2A], vertegenwoordigd door [gemachtigde B], en Arent thoe Boecop, vertegenwoordigd door [gemachtigde C], [gemachtigde D], [gemachtigde E] en [gemachtigde F], allen bijgestaan door mr. L. Bolier, zijn verschenen. Ook de raad is, vertegenwoordigd door mr. J.H. Meijer en mr. F.S. Helder, beiden advocaten te Arnhem, op zitting verschenen. Verder is op de zitting [partij], vertegenwoordigd door [gemachtigde G], ir. J.W.F. Schuddeboom en [gemachtigde H], als partij gehoord.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is.
Het ontwerpplan is op 24 augustus 2022 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening, zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
Inleiding
2.       Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
3.       Het plangebied bevindt zich ten noorden van de historische kern van Elburg en bestaat uit het zuidelijkste gedeelte van het bedrijventerrein Kruismaten. Het plangebied wordt begrensd door de wegen J.P. Broekhovenstraat (oostzijde), Havenkade (zuidzijde) en Slenk (westzijde). Binnen het plangebied is bebouwing aanwezig waarin onder meer een palingrokerij was gevestigd. Het plan voorziet in de mogelijkheid om maximaal 56 woonappartementen voorzien van commerciële functies op de begane grond te realiseren. Daarvoor wijzigt het plan de bedrijfs- en verkeersbestemming op de gronden van het plangebied naar de bestemmingen "Gemengd", "Wonen" en "Verkeer - Verblijfsgebied". In het geldende bestemmingsplan "Kruismaten 2012" is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de betreffende ontwikkeling mogelijk te maken. Omdat de ontwikkeling niet aan alle voorwaarden voor die wijzigingsbevoegdheid voldoet, is het voorliggende plan vastgesteld.
4.       De Botterstichting is gevestigd aan de Havenkade 39 in Elburg, direct tegenover het plangebied. Zij exploiteert een museum en repareert en renoveert botters. Uit haar statuten blijkt dat zij zich inzet voor het behoud van Elburger botters en het in stand houden van een visserijmuseum met werf en historische sleephelling. Ze vreest met name voor een beperking van haar bedrijfsactiviteiten vanwege de woningen die het plan mogelijk maakt.
Elburg Foods en [verzoeker sub 2A] zijn dan wel exploiteren een bedrijf in de omgeving van het plangebied. Elburg Foods is gevestigd aan de J.P. Broekhovenstraat 6 in Elburg. [verzoeker sub 2A] is eigenaar van de percelen direct grenzend aan de noordzijde van het plangebied, kadastraal bekend als sectie A, perceelnummers 3483 en 3484. [verzoeker sub 2A] exploiteert daar zijn bedrijf. Ook zij vrezen voor een beperking van hun bedrijfsactiviteiten en van hun gebruiksmogelijkheden door de komst van de woningen.
Arent thoe Boecop is een vereniging die zich blijkens haar statuten inzet voor onder meer het behoud van het historisch karakter van Elburg in het algemeen en de oude kernen in het bijzonder. Volgens haar leidt het plan tot een onaanvaardbare aantasting van de historische haven van Elburg, onder meer vanwege de bouwmogelijkheden die het plan biedt.
Spoedeisend belang
5.       [partij] heeft op de zitting te kennen gegeven op korte termijn een aanvraag te willen indienen voor een omgevingsvergunning voor de ontwikkeling die het plan mogelijk maakt. De voorzieningenrechter maakt hieruit op dat zij niet wil wachten met de bouwwerkzaamheden totdat de Afdeling in de hoofdzaak uitspraak heeft gedaan. Gelet hierop is naar het oordeel van de voorzieningenrechter met de verzoeken een spoedeisend belang gemoeid.
Voorlopige rechtmatigheidsbeoordeling
6.       De voorzieningenrechter zal hierna bezien of aanleiding bestaat voor de verwachting dat de Afdeling in de bodemzaak zal oordelen dat het bestemmingsplan niet in stand blijft (een voorlopige rechtmatigheidsbeoordeling). Dit betekent dat de voorzieningenrechter een voorlopige beoordeling zal verrichten van de beroepsgronden die in de bodemzaak zijn aangevoerd. De voorlopige voorzieningenprocedure leent zich echter niet voor een integrale beoordeling van alle beroepsgronden die verzoekers hebben aangevoerd. De voorzieningenrechter beperkt zich daarom hieronder tot een voorlopige beoordeling van de beroepsgronden die een reden kunnen zijn om het plan te schorsen en die verzoekers (op de zitting) centraal hebben gesteld. Dat zijn de beroepsgronden over de beperking van de bedrijfsactiviteiten, strijd met het stedenbouwkundig plan en de bouwhoogte en omvang van de voorziene bebouwing.
Beperking van de gebruiksmogelijkheden en bedrijfsvoering
7.       Elburg Foods en [verzoeker sub 2A], en de Botterstichting vrezen voor een beperking van hun bedrijfsvoering vanwege de woningen die in het plangebied zijn voorzien. Volgens hen heeft de raad de ruimtelijke aanvaardbaarheid van die woningen nabij hun bedrijven niet goed onderzocht en heeft de raad hun belangen hierbij ook onvoldoende afgewogen.
7.1.    De raad heeft aan de hand van de brochure "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: de VNG-brochure) beoordeeld of een voldoende afstand tussen de nieuwe woningen en omliggende bedrijven wordt aangehouden. In die brochure zijn namelijk afstanden aanbevolen die kunnen worden aangehouden tussen woningen en bedrijven. Die aanbevolen afstanden zijn afhankelijk van het type omgeving waarin het plangebied ligt. De brochure maakt onderscheid tussen een "rustige woonwijk" en "gemengd gebied". Volgens de raad is in dit geval sprake van een gemengd gebied. De raad heeft op basis van de uitgangspunten uit de VNG-brochure onderzoek laten doen naar de ruimtelijke aanvaardbaarheid van de woningen met omliggende bedrijven. De resultaten daarvan zijn neergelegd in het rapport van Kragten van 21 november 2023, dat als bijlage bij de plantoelichting is gevoegd. Op basis van dat rapport stelt de raad zich op het standpunt dat het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Ter plaatse van de woningen is sprake van een goed woon- en leefklimaat. Omliggende bedrijven, zoals die van Elburg Foods en [verzoeker sub 2A], en van de Botterstichting, worden daarom volgens de raad niet onaanvaardbaar in hun bedrijfsvoering beperkt.
Gebiedstypering
8.       Elburg Foods en [verzoeker sub 2A], en de Botterstichting betogen dat de raad het plangebied ten onrechte heeft getypeerd als gemengd gebied. Bepalend voor de gebiedstypering is wat feitelijk met het plan wordt beoogd. Omdat binnen het plangebied overwegend woningen zijn voorzien, is volgens hen sprake van het gebiedstype rustige woonwijk als bedoeld in de VNG-brochure. Ter onderbouwing van hun standpunt wijzen Elburg Foods en [verzoeker sub 2A] op de door hen overgelegde notitie van Witteveen+Bos van 31 januari 2024.
8.1.    De voorzieningenrechter volgt Elburg Foods en [verzoeker sub 2A], en de Botterstichting niet in hun standpunt dat slechts wat het plan mogelijk maakt bepalend is voor de typering van het gebied. Voor de beoordeling welk omgevingstype in de zin van de VNG-brochure aan de orde is, is niet alleen het plangebied, maar ook het bestaande karakter van de omgeving van het plangebied van belang. In dit geval grenst het plangebied aan het bedrijventerrein Kruismaten, in de haven van Elburg. Binnen het plangebied maakt het plan, naast woningen, ook detailhandel mogelijk. In en in de omgeving van het plangebied zijn dus niet alleen woningen, maar ook andere functies voorzien dan wel aanwezig. Gelet daarop heeft de raad naar het oordeel van de voorzieningenrechter het gebied terecht aangemerkt als gemengd gebied als bedoeld in de VNG-brochure.
Het betoog slaagt niet.
Afstand tussen de woningen en bedrijven
9.       De richtafstanden gelden volgens de VNG-brochure tussen enerzijds de grens van de bestemming die bedrijven toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een woning die volgens het bestemmingsplan of via vergunningvrij bouwen mogelijk is.
-Bedrijfsvoering van Elburg Foods en [verzoeker sub 2A]
10.     Voor zover Elburg Foods en [verzoeker sub 2A] betogen dat ten aanzien van de bedrijfsvoering van Elburg Foods niet wordt voldaan aan de richtafstand van 200 m, slaagt dat betoog niet. Uit de VNG-brochure blijkt dat die richtafstand geldt voor een bedrijf in milieucategorie 4.1 in een gebied dat is getypeerd als rustige woonwijk. Hoewel niet in geschil is dat Elburg Foods op grond van het geldende bestemmingsplan een bedrijf in milieucategorie 4.1 mag exploiteren en dat ook doet, heeft de voorzieningenrechter hiervoor geconcludeerd dat de raad terecht is uitgegaan van het gebiedstype gemengd gebied. Dat betekent dat een kortere richtafstand geldt, namelijk 100 m. Tussen partijen is niet in geschil, zoals ook op de zitting is vastgesteld, dat aan die richtafstand wordt voldaan.
10.1.  Niettemin heeft de raad zich volgens Elburg Foods en [verzoeker sub 2A] niet op het standpunt kunnen stellen dat ter plaatse van de nieuwe woningen sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Elburg Foods vreest vooral voor geurhinder voor de woningen door haar bedrijfsvoering. Dat geen goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd, volgt volgens haar uit de door haar overgelegde notitie van Witteveen+Bos van 26 februari 2024. In die notitie is in het kader van een aanvraag voor een milieuvergunning van Elburg Foods onderzocht of voldaan wordt aan de geurnormen die volgen uit provinciaal geurbeleid. Voor nieuwe woningen geldt de streefwaarde met een afwijking tot hoogstens de richtwaarde. Geconcludeerd wordt dat wel ruim wordt voldaan aan de richtwaarde, maar niet aan de streefwaarde. Daarom heeft de raad niet kunnen concluderen dat sprake is van goed woon- en leefklimaat en Elburg Foods niet wordt belemmerd in haar bedrijfsvoering.
Verder wijzen Elburg Foods en [verzoeker sub 2A] erop dat de percelen van [verzoeker sub 2A] direct aan het plangebied grenzen. Voor de percelen van [verzoeker sub 2A] wordt dus niet voldaan aan de richtafstand uit de VNG-brochure. Dat heeft de raad weliswaar erkend, maar volgens Elburg Foods en [verzoeker sub 2A] heeft de raad zich vervolgens niet op het standpunt kunnen stellen dat de gebruiksmogelijkheden en de bedrijfsvoering van [verzoeker sub 2A] niet (onaanvaardbaar) wordt beperkt door het plan. Hoewel het klopt dat [verzoeker sub 2A] geen bedrijf heeft dat is ingeschreven bij de Kamer van Koophandel (KvK) en ook geen bedrijf heeft dat behoort in de toegestane milieucategorie 3.2, gebruikt hij de percelen wel voor opslag en heeft hij er belang bij dat de percelen geschikt blijven voor een bedrijf in de betreffende milieucategorie. De raad heeft met die omstandigheden bij het beoordelen van de verenigbaarheid van de woningen met de bedrijfsvoering van [verzoeker sub 2A] ten onrechte geen rekening gehouden, aldus Elburg Foods en [verzoeker sub 2A].
10.2.  Over de gevolgen van het plan voor de bedrijfsvoering van Elburg Foods overweegt de voorzieningenrechter het volgende. Uit wat hiervoor onder 10 is overwogen, volgt dat voor de bedrijfsvoering van Elburg Foods een richtafstand van 100 m geldt. Tussen partijen is niet in geschil dat daaraan wordt voldaan. In beginsel heeft de raad zich daarom op het standpunt kunnen stellen dat de woningen op een voldoende afstand van Elburg Foods zijn voorzien en zodoende de bedrijfsvoering van Elburg Foods niet onaanvaardbaar wordt beperkt. Elburg Foods en [verzoeker sub 2A] hebben verder niet aannemelijk gemaakt dat er bijzondere omstandigheden zijn die maken dat de raad in afwijking van de VNG-brochure een langere afstand tussen de woningen en Elburg Foods had moeten hanteren. De verwijzing naar de notitie van Witteveen+Bos maakt dat niet anders. Die notitie ziet op een specifieke geurbeoordeling van Elburg Foods in het kader van een aangevraagde milieuvergunning. Weliswaar blijkt daaruit dat (net) niet aan de streefwaarde, maar wel ruimschoots aan de richtwaarde wordt voldaan. De voorzieningenrechter ziet daarom op voorhand niet dat ter plaatse van de woningen als gevolg van de bedrijfsvoering van Elburg Foods geen sprake is van goed woon- en leefklimaat en zij daardoor onaanvaardbaar wordt beperkt in hun bedrijfsvoering.
In zoverre slaagt het betoog niet.
10.3.  Over de gevolgen van het plan voor de gebruiksmogelijkheden en de bedrijfsvoering van [verzoeker sub 2A] overweegt de voorzieningenrechter het volgende. Tussen partijen is niet in geschil dat de richtafstand uit de VNG-brochure van 50 m voor een bedrijf in milieucategorie 3.2 in gemengd gebied niet wordt behaald, nu het bestemmingsplan voorziet in de mogelijkheid om op een afstand van minder dan 10 m vanaf de grens van de gronden van [verzoeker sub 2A] woningen te realiseren.
Volgens de raad maakt dat echter niet dat daarom ter plaatse van de nieuwe woningen geen goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd en dat [verzoeker sub 2A] onaanvaardbaar wordt belemmerd in zijn gebruiksmogelijkheden. De raad verwijst daarvoor naar het rapport van Kragten, waarin staat dat blijkens de informatie van de KvK op de percelen van [verzoeker sub 2A] geen bedrijven zijn gevestigd en dat de percelen in gebruik zijn als opslagruimten. Ook is niet gebleken van concrete plannen aan de zijde van [verzoeker sub 2A] om een intensievere bedrijfsvoering (tot categorie 3.2) dan het gebruik van opslagruimten te beginnen. Bovendien wordt [verzoeker sub 2A] volgens de raad al beperkt in zijn gebruiksmogelijkheden door de in het plangebied bestaande bedrijfswoningen aan de J.P. Broekhovenstraat 1a en de Havenkade 42.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter laat dat echter onverlet dat op de percelen van [verzoeker sub 2A] wel een bedrijf in categorie 3.2 kan worden gestart nu het geldende bestemmingsplan dat toestaat. In beginsel zijn woningen in gemengd gebied niet aanvaardbaar met dit type bedrijfsvoering binnen een afstand van 50 m. Dat kan anders zijn als uit onderzoek naar de gevolgen van de (milieu)belasting van een dergelijke bedrijfsvoering op de voorziene woningen blijkt dat een kortere afstand aanvaardbaar is. Die gevolgen heeft de raad niet onderzocht. In zoverre heeft de raad zich naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet op het standpunt kunnen stellen dat ter plaatse van de nieuwe woningen een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd en zodoende [verzoeker sub 2A] niet onaanvaardbaar wordt beperkt in zijn gebruiksmogelijkheden en in zijn bedrijfsvoering. Dat volgens de raad [verzoeker sub 2A] al wordt beperkt in zijn gebruiksmogelijkheden door de in het plangebied bestaande bedrijfswoningen in het plangebied maakt dat niet anders. Nog daargelaten dat voor dergelijke woningen op grond van regelgeving soepelere milieunormen kunnen gelden, ontslaat dat de raad niet van de verplichting om afdoende te motiveren waarom hij het ruimtelijk aanvaardbaar acht om te voorzien in woningbouw direct naast een perceel waar een bedrijfsbestemming tot milieucategorie 3.2 op rust.
Het voorgaande betekent dat volgens de voorzieningenrechter gerede twijfel bestaat of het plan op dit punt de toets in de bodemprocedure kan doorstaan. In zoverre slaagt het betoog. De voorzieningenrechter ziet daarom aanleiding om het plan op dit punt te schorsen.
-Bedrijfsvoering van de Botterstichting
11.     De Botterstichting betoogt dat de raad voor de beoordeling van de aanvaardbaarheid van woningen bij haar bedrijfsvoering uit is gegaan van een te korte afstand. Dat komt doordat de raad voor haar bedrijfsvoering ten onrechte is uitgegaan van een bedrijfsvoering in maximaal milieucategorie 2. Hoewel zij een museum exploiteert dat tot maximaal milieucategorie 2 behoort, heeft zij bij het museum ook een scheepswerf waar zij onderhoud aan botters uitvoert. Een scheepsbouw- en reparatiebedrijf voor houten schepen behoort tot milieucategorie 3.1. Daarvoor geldt in gemengd gebied een richtafstand tot 30 m. Dat, met name vanwege het geluidsaspect, geen goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd bij de woningen vanwege de bedrijfsvoering van de Botterstichting, blijkt volgens de stichting ook uit het door haar overgelegde rapport van Aveco de Bondt van 16 mei 2024. In dat rapport is namelijk op basis van berekeningen geconcludeerd dat de Botterstichting de voor haar geldende geluidnormen uit de milieuvergunning van 14 januari 2008 ter plaatse van de woningen zal overschrijden. Volgens de Botterstichting heeft de raad zich dus niet op het standpunt kunnen stellen dat de woningen niet leiden tot een beperking van haar bedrijfsvoering.
11.1.  De raad stelt zich op het standpunt dat hij terecht is uitgegaan van een bedrijf in maximaal milieucategorie 2. Het ter plaatse geldende bestemmingsplan staat namelijk bedrijven toe die vallen onder de categorieën 1 en 2. Een scheepsbouw- en reparatiebedrijf voor houten schepen valt onder categorie 3.1. Omdat een dergelijke bedrijfsvoering niet is toegestaan op grond van het geldende bestemmingsplan, hoeft volgens de raad daarmee geen rekening te worden gehouden. Voor een bedrijf in categorie 2 geldt in gemengd gebied een richtafstand van 10 m. Daar wordt aan voldaan. Om er zeker van te zijn of er op het punt van geluid vanwege de activiteiten van de Botterstichting sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de voorziene woningen, heeft de raad een akoestisch onderzoek laten uitvoeren. Dat heeft geresulteerd in een memo van Sweco van 13 december 2018, als bijlage gevoegd bij het rapport van Kragten. Daarin is op basis van berekeningen geconcludeerd dat de Botterstichting voldoet aan de voor haar geldende geluidnormen ter plaatse van de nieuwe woningen, zodat de Botterstichting niet wordt belemmerd in haar bedrijfsvoering.
11.2.  De voorzieningenrechter stelt vast dat waar de Botterstichting is gevestigd, het bestemmingsplan "Bestemmingsplan Beschermd Stadsgezicht" geldt. Op de gronden van de Botterstichting rust de bestemming "Bedrijf". Uit artikel 7.1, onder a, van die planregels volgt dat op gronden met deze bestemming bedrijven uit de categorieën 1 en 2 uit bijlage 1 bij de planregels zijn toegestaan. Tussen partijen is niet in geschil dat een scheepsbouw- en reparatiebedrijf voor houten schepen valt onder milieucategorie 3.1. Dat volgt ook uit bijlage 1 bij de betreffende planregels. Dat betekent dat voor zover de Botterstichting activiteiten verricht die horen bij een scheepswerf voor houten schepen, zoals het onderhoud van botters, die activiteiten niet zijn toegestaan op grond van het bestemmingsplan.
11.3.  Op de zitting heeft de Botterstichting echter het standpunt ingenomen dat het gebruik als scheepswerf wel is toegestaan. Volgens haar heeft zij een vrijstelling van het bestemmingsplan verleend gekregen. De voorzieningenrechter begrijpt die toelichting van de Botterstichting zo dat met de aan haar verleende bouwvergunning van 25 november 2008, die de Botterstichting heeft overgelegd, ook een zogenoemde impliciete vrijstelling is verleend voor haar activiteiten als scheepswerf. Aan de in 2008 verleende bouwvergunning, voor zover die al zou zijn verleend voor het gebruik als scheepswerf voor houten schepen, komt echter geen zelfstandige betekenis toe na inwerkingtreding van een nieuw planologisch regime. De voorzieningenrechter wijst hierbij op de uitspraak van de Afdeling van 11 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2700. Het geldende bestemmingsplan is vastgesteld en in werking getreden na de bouwvergunning. Omdat dat bestemmingsplan op de gronden van de Botterstichting bedrijven in de milieucategorie 1 en 2 toestaat, en niet (ook) bedrijven in categorie 3.1 waar een scheepswerf onder valt, geeft de verleende bouwvergunning daarom hoe dan ook niet (meer) het recht om de gronden te gebruiken voor een scheepswerf voor houten schepen.
11.4.  Het voorgaande neemt niet weg dat het gebruik als scheepswerf onder het overgangsrecht van het huidige bestemmingsplan zou kunnen vallen. Degene die een beroep doet op het overgangsrecht van een bestemmingsplan, heeft in beginsel de plicht om aannemelijk te maken dat het met het plan strijdige gebruik op de peildatum plaatsvond en daarna ononderbroken is voortgezet. De peildatum is in dit geval het tijdstip van de inwerkingtreding van het betreffende bestemmingsplan, zoals volgt uit artikel 46.2, onder a, van die planregels. Het bestemmingplan is op 24 juni 2013 vastgesteld zodat deze, uitgaande van artikel 3.8, vijfde lid, van de Wet ruimtelijke ordening, op 6 augustus 2013 in werking is getreden. De Botterstichting heeft niet op grond van relevante feiten aannemelijk gemaakt dat het gebruik van de gronden als scheepswerf op die datum aanwezig was en ononderbroken is voortgezet. Voor zover zij een beroep doet op het overgangsrecht van het huidige bestemmingsplan slaagt dat naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter daarom niet.
11.5.  Dat betekent dat raad bij het bepalen van een aanvaardbare afstand tussen de Botterstichting en de nieuwe woningen terecht is uitgegaan van een bedrijfsvoering tot een milieucategorie 2, waarvoor in gemengd gebied een richtafstand geldt van 10 m. Aan die richtafstand wordt voldaan, zodat de raad zich in beginsel op het standpunt heeft kunnen stellen dat ter plaatse van de nieuwe woningen sprake is van een goed woon- en leefklimaat en de Botterstichting zodoende niet wordt belemmerd in haar bedrijfsvoering. De voorzieningenrechter ziet in wat de Botterstichting heeft aangevoerd onvoldoende aanknopingspunten om tot een ander oordeel te komen. Uit het door de Botterstichting overgelegde rapport van Aveco de Bondt blijkt weliswaar dat de Botterstichting als gevolg van haar activiteiten de voor haar geldende geluidnormen ter plaatse van de nieuwe woningen overschrijdt, maar dat is berekend op basis van activiteiten die behoren bij een scheepswerf. Hiervoor is de voorzieningenrechter tot de voorlopige conclusie gekomen dat die activiteiten niet zijn toegestaan. Vanwege die niet-toegestane activiteiten kan daarom niet worden geconcludeerd dat ter plaatse van de nieuwe woningen geen sprake is van een goed woon- en leefklimaat en zodoende de bedrijfsvoering van de Botterstichting onaanvaardbaar wordt belemmerd.
Het betoog slaagt niet.
Voor zover de Botterstichting zich op de zitting op het standpunt heeft gesteld dat haar bedrijfsvoering vergaand wordt beperkt, omdat ten opzichte van de wijzigingsbevoegdheid van het geldende bestemmingsplan woningen op grond van het voorliggende plan 10 m dichterbij haar bedrijfsvoering kunnen worden gebouwd, overweegt de voorzieningenrechter dat dat op zichzelf naar zijn voorlopig oordeel niet maakt dat daarom de bedrijfsvoering van de Botterstichting onaanvaardbaar wordt belemmerd.
Strijd met stedenbouwkundig plan
12.     Elburg Foods en [verzoeker sub 2A], de Botterstichting en Arent thoe Boecop betogen dat het plan in strijd met het stedenbouwkundig plan "Havengebied Elburg en omgeving" is vastgesteld. Volgens hen had de raad bij de vaststelling van het plan het stedenbouwkundig plan moeten betrekken, omdat dit een geldende beleidsregel is. Het voorliggende plan is op diverse punten in strijd met het stedenbouwkundig plan, onder meer vanwege het voorziene woningbouwprogramma, de omvang en het aantal woningen en de bouwmaterialen. In zoverre had het plan niet mogen worden vastgesteld, aldus verzoekers.
12.1.  De raad heeft toegelicht dat het stedenbouwkundig plan in 2011 is vastgesteld in het kader van het bestemmingsplan "Kruismaten 2012". In dat bestemmingsplan is in artikel 20.2 van de planregels een wijzigingsbevoegdheid opgenomen die onder meer betrekking had op het plangebied van het voorliggende plan. De wijzigingsbevoegdheid voorziet er (deels) in om de ontwikkeling mogelijk te maken waar het voorliggende plan in voorziet. In het stedenbouwkundig plan zijn destijds daarvoor de beleidskaders opgenomen die het college van b&w moet betrekken bij het gebruikmaken van de wijzigingsbevoegdheid. Dat volgt ook uit artikel 20.2 van de planregels, waarin een koppeling is gemaakt met het stedenbouwkundig plan. Omdat het initiatief van [partij] op enkele punten niet voldeed aan de voorwaarden voor de wijzigingsbevoegdheid, is het voorliggende plan vastgesteld. Voor het voorliggende plan is het stedenbouwkundig plan echter niet van betekenis, in die zin dat de raad niet daaraan gebonden is en in zoverre het plan ook niet daaraan heeft hoeven toetsen, aldus de raad.
12.2.  Gelet op de toelichting van de raad over de betekenis van het stedenbouwkundig plan, volgt de voorzieningenrechter de raad in zijn standpunt dat hij het plan niet aan het stedenbouwkundig plan heeft hoeven toetsen. Dat het plan volgens verzoekers op verschillende punten in strijd is met het stedenbouwkundig plan, kan, wat daar ook van zij, naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter daarom niet de rechtmatigheid van het plan raken.
Het betoog slaagt niet.
Bouwhoogte en omvang bebouwing
13.     Elburg Foods en [verzoeker sub 2A], de Botterstichting en Arent thoe Boecop betogen dat de bouwhoogte en omvang van de voorziene bebouwing niet passend is in de omgeving. Voor een groot deel van de bebouwing is een bouwhoogte van maximaal 16,5 m toegestaan, die vanwege de bouwaanduiding "specifieke bouwaanduiding - afwijkende bouwhoogte" tot 1,5 m voor schijngevels kan worden overschreden. Dat sluit niet aan op de omgeving. Daarbij wijzen zij erop dat een dergelijke bouwhoogte binnen de wijzigingsbevoegdheid uit het bestemmingsplan "Kruismaten 2012" maar voor een klein deel van de bebouwing was toegestaan. Volgens hen past de omvang van de bebouwing in het bijzonder niet in de omgeving vanwege het historische karakter van (de haven van) Elburg.
13.1.  De voorzieningenrechter stelt vast dat de maximale bouwhoogte die het plan toestaat 16,5 m is. Die bouwhoogte is voor ongeveer twee derde van de bebouwing toegestaan. Verder is op een deel van de gronden de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - afwijkende bouwhoogte" opgenomen. Op grond van artikel 3.2.1, onderdeel d, onder 2, van de planregels is voor maximaal 20% van de totale breedte van het bouwvlak ten behoeve van schijngevels een overschrijding van de bouwhoogte van 1,5 m toegestaan. In de (directe) omgeving van het plangebied zijn op grond van verschillende geldende bestemmingsplannen diverse maximale bouwhoogtes toegestaan, variërend van 8 m tot 14 m. Weliswaar is de maximale bouwhoogte van 16,5 m, met een afwijking tot maximaal 18 m, die het plan toestaat hoger dan in de omgeving is toegestaan, maar de voorzieningenrechter ziet op voorhand niet in dat die bouwhoogte zo afwijkend is, dat de raad dit niet in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening heeft mogen achten. Dat in de in het bestemmingsplan "Kruismaten 2012" opgenomen wijzigingsbevoegdheid een andere maximale bouwhoogte voor de bebouwing was opgenomen, maakt niet dat de raad met het voorliggende plan op dit punt geen andere afweging heeft kunnen maken. Ook in de omstandigheid dat de bebouwing is voorzien aan de rand van de haven van Elburg ziet de voorzieningenrechter vooralsnog geen grond voor het oordeel dat de raad daarom voor een deel van de bebouwing geen bouwhoogte van 16,5 m, met een maximale overschrijding van 1,5 m ten behoeve van schijngevels, heeft kunnen toestaan.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
14.     Gelet op wat hiervoor onder 10.3 is overwogen, ziet de voorzieningenrechter aanleiding het verzoek van Elburg Foods en [verzoeker sub 2A] toe te wijzen en de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen. De verzoeken van de Botterstichting en Arent thoe Boecop worden afgewezen.
15.     De raad moet de proceskosten van Elburg Foods en [verzoeker sub 2A] vergoeden. Voor een proceskostenveroordeling bestaat ten aanzien van de Botterstichting en Arent thoe Boecop geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de raad van de gemeente Elburg van 5 februari 2024 tot vaststelling van het bestemmingsplan "De Nieuwe Haven";
II.       wijst de verzoeken van Stichting tot behoud van Elburger Botters en Oudheidkundige vereniging Arent thoe Boecop af;
III.      veroordeelt de raad van de gemeente Elburg tot vergoeding van bij Elburg Foods BV en [verzoeker sub 2A] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.750,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;
IV.      gelast dat de raad van de gemeente Elburg aan Elburg Foods BV en [verzoeker sub 2A] het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 371,00 vergoedt, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.
Aldus vastgesteld door mr. B.P.M. van Ravels, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. C.I. Heijkoop, griffier.
w.g. Van Ravels
voorzieningenrechter
w.g. Heijkoop
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 13 juni 2024
971