ECLI:NL:RVS:2024:2398
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvragen toevoegingen voor rechtsbijstand in verband met hoorgesprek met officier van justitie
In deze zaak heeft de Raad van State op 12 juni 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [appellant] tegen de afwijzing van zijn aanvragen voor rechtsbijstand door de raad voor rechtsbijstand. De aanvragen werden afgewezen op 20 juni 2022, omdat de raad van mening was dat een advocaat niet noodzakelijk was voor het hoorgesprek met de officier van justitie, dat plaatsvond op 25 mei 2022. De rechtbank Den Haag verklaarde het beroep van [appellant] op 10 mei 2023 ongegrond, waarna hij hoger beroep instelde.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 25 april 2024 ter zitting behandeld. [appellant] was vertegenwoordigd door mr. M.J.G. Schroeder, terwijl de raad werd vertegenwoordigd door mr. C.W. Wijnstra. Tijdens de zitting herhaalde [appellant] grotendeels de gronden die hij eerder in beroep had aangevoerd. De rechtbank had deze gronden gemotiveerd behandeld, en de Afdeling kon zich vinden in het oordeel van de rechtbank.
De Afdeling benadrukte dat de beoordeling van zelfredzaamheid, zoals vastgelegd in de Regeling adviestoevoeging zelfredzaamheid, verschilt van die bij reguliere toevoegingen. Dit betekende dat het betoog van [appellant] over innerlijke tegenstrijdigheid in de besluitvorming van de raad niet opging. Uiteindelijk werd het hoger beroep ongegrond verklaard en werd de aangevallen uitspraak bevestigd. De raad werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden.