202402316/1/V3 en 202402316/2/V3.
Datum uitspraak: 20 juni 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 92 van de Vw 2000, op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 18 maart 2024 in zaak nr. 22/3539 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 21 maart 2022 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om afgifte van een document als bedoeld in artikel 9, tweede lid, van de Vw 2000, waaruit zijn duurzaam verblijfsrecht blijkt, afgewezen.
Bij besluit van 10 mei 2022 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 18 maart 2024 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld. Ook heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Overwegingen
1. U hebt hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank, omdat u het niet eens met het oordeel van de rechtbank dat de staatssecretaris uw aanvraag terecht heeft afgewezen, omdat u geen duurzaam verblijfsrecht had. U voert daarbij aan dat de advocaat vreemd gedrag vertoonde en dat de meeste essentiële informatie onjuist is en vervalst is door uw advocaat, de rechter of de IND. Uw hoger beroep kan niet in behandeling worden genomen, omdat u het griffierecht niet hebt betaald. Hetzelfde geldt voor uw verzoek om voorlopige voorziening. Hieronder wordt dit verder uitgelegd.
2. De griffier heeft u er bij aangetekende brief van 16 april 2024 op gewezen dat u voor het verzoek om voorlopige voorziening griffierecht moet betalen. U bent daarbij verzocht het griffierecht uiterlijk op 23 april 2024 te voldoen. In die brief staat ook dat als het griffierecht niet op die datum is ontvangen, het verzoek alleen al daarom niet-ontvankelijk kan worden verklaard. Deze brief is door het postbedrijf aan de griffier teruggestuurd. De stukken zijn daarom nogmaals aan u toegestuurd op 8 mei 2023, maar nu per gewone post. Het griffierecht voor de voorlopige voorziening is niet betaald. U heeft geen redenen aangevoerd waarom het verzoek toch in behandeling moet worden genomen.
3. De griffier heeft u er bij brief van 16 april 2024 ook op gewezen dat u voor het hoger beroep griffierecht moet betalen. U bent daarbij verzocht het griffierecht uiterlijk op 30 april 2024 te voldoen. Omdat u dit niet heeft gedaan, heeft de griffier u bij aangetekende brief van 2 mei 2024 laten weten dat het griffierecht uiterlijk op 16 mei 2024 op de rekening van de Raad van State moet zijn bijgeschreven of contant moet zijn betaald. In die brief staat ook dat als het griffierecht niet op die datum is ontvangen, het hoger beroep alleen al daarom niet-ontvankelijk kan worden verklaard. Deze brief is door het postbedrijf aan de griffier teruggestuurd. De stukken zijn daarom nogmaals aan u toegestuurd, maar nu per gewone post. Het griffierecht is niet betaald. U heeft, nadat de griffier u bij brief van 23 mei 2024 in de gelegenheid heeft gesteld om uiterlijk op 30 mei 2024 schriftelijk te laten weten waarom het griffierecht niet is betaald, geen redenen aangevoerd waarom uw zaak toch in behandeling moet worden genomen.
4. Het verzoek en hoger beroep zijn niet-ontvankelijk. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het verzoek en hoger beroep niet-ontvankelijk;
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. D.I. Schipper, griffier.
w.g. Sevenster
voorzieningenrechter
w.g. Schipper
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 juni 2024
872