ECLI:NL:RVS:2024:2601

Raad van State

Datum uitspraak
26 juni 2024
Publicatiedatum
26 juni 2024
Zaaknummer
202203811/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verzoek wijziging politiegegevens

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 6 mei 2022. De rechtbank had het beroep van [appellant] ongegrond verklaard, nadat de korpschef van politie op 10 december 2021 een verzoek van [appellant] om wijziging of vernietiging van politiegegevens had afgewezen. Het verzoek was gedaan op basis van artikel 28 van de Wet politiegegevens, waarbij [appellant] aanvoerde dat hij ten onrechte werd belemmerd in het doen van aangifte van strafbare feiten door het beleid dat hem verplichtte om al zijn contacten met de politie via één contactpersoon te laten verlopen. De korpschef had de aandachtsvestiging ingesteld na een telefoongesprek met [appellant] op 19 november 2021, waarin werd bepaald dat [appellant] alleen aangifte kon doen via deze contactpersoon. De rechtbank oordeelde dat de korpschef voldoende had toegelicht dat de aandachtsvestiging noodzakelijk was voor de dagelijkse politietaak en dat het verzoek van [appellant] om wijziging of verwijdering van deze aandachtsvestiging terecht was afgewezen. In hoger beroep betoogde [appellant] dat de rechtbank de omvang van het geschil ten onrechte had begrensd en dat niet alle punten uit zijn beroepschrift waren behandeld. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de korpschef het verzoek van [appellant] mocht afwijzen. De Afdeling concludeerde dat het hoger beroep ongegrond was en dat de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.

Uitspraak

202203811/1/A3.
Datum uitspraak: 26 juni 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank Midden­-Nederland van 6 mei 2022 in zaak nr. 21/5166 in het geding tussen:
[appellant]
en
de korpschef van politie.
Procesverloop
Bij besluit van 10 december 2021 heeft de korpschef een verzoek van [appellant] om wijziging of vernietiging van politiegegevens afgewezen.
Bij mondelinge uitspraak van 6 mei 2022 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De korpschef heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 december 2023, waar [appellant] en de korpschef, vertegenwoordigd door mr. T. Gillhaus en mr. P.G.M. van der Voorn, advocaten te Den Haag, zijn verschenen.
Met toepassing van artikel 8:64, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 8:108, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) heeft de Afdeling het onderzoek ter zitting geschorst om [appellant] een nader stuk in het geding te laten brengen en de korpschef in de gelegenheid te stellen om daarop te reageren.
De korpschef heeft een reactie gegeven op de stukken die [appellant] in het geding heeft gebracht.
[appellant] heeft hierop een reactie gegeven.
De Afdeling heeft een nadere zitting achterwege gelaten en het onderzoek met toepassing van artikel 8:64, vijfde lid, van de Awb gesloten.
Overwegingen
Inleiding
1.       Naar aanleiding van een telefoongesprek tussen een politiemedewerker en [appellant] is op 19 november 2021 in het politiesysteem Basisvoorziening Handhaving een aandachtsvestiging over [appellant] opgenomen. De aandachtsvestiging houdt in dat al het contact van [appellant] met de politie via één contactpersoon moet verlopen. Ook is in de aandachtsvestiging opgenomen dat [appellant] alleen aangifte kan doen via deze contactpersoon.
[appellant] heeft de korpschef verzocht het beleid dat door de politiemedewerker is uitgezet te verbeteren en/of te wijzigen op grond van artikel 28 van de Wet politiegegevens (hierna: de Wpg). [appellant] heeft daarbij naar voren gebracht dat hij geen contactpersoon bij de politie nodig heeft en dat hij door dit beleid ten onrechte wordt belemmerd in het doen van aangifte van tegen hem gepleegde strafbare feiten.
De korpschef heeft het verzoek van [appellant] gezien als een verzoek om de aandachtsvestiging te wijzigen of verwijderen en het verzoek afgewezen, omdat de aandachtsvestiging nodig is voor de dagelijkse politietaak. Volgens de korpschef neemt [appellant] veelvuldig contact op met verschillende afdelingen en medewerkers van de politie met als gevolg een overbelasting van het administratieve proces. Ook bevat de aandachtsvestiging geen onjuistheden, aldus de korpschef.
Uitspraak van de rechtbank
2.       De rechtbank heeft geoordeeld dat de korpschef de aandachtsvestiging niet hoefde te wijzigen of verwijderen, omdat de korpschef voldoende heeft toegelicht dat de aandachtsvestiging is opgenomen in het licht van de dagelijkse politietaak. Ook heeft de rechtbank geoordeeld dat het voor de beoordeling van de zaak niet nodig is dat de korpschef politiemutaties die gaan over het telefoongesprek van 19 november 2021 overlegt.
Hoger beroep
3.       [appellant] betoogt dat de rechtbank de omvang van het geschil ten onrechte heeft begrensd. Hij voert daartoe aan dat de rechtbank meerdere punten van het beroepschrift niet heeft behandeld op de zitting en in de mondelinge uitspraak. Ook voert [appellant] aan dat de rechtbank ten onrechte alleen de rechtmatigheid van de aandachtsvestiging heeft getoetst. Het beroep ging namelijk over het verzoek om de aandachtsvestiging te wijzigen dan wel te verbeteren op grond van artikel 28 van de Wpg. Volgens [appellant] gaat het geschil ook over de vraag of de politiegegevens die zijn neergelegd in de mutaties over het telefoongesprek van 19 november 2021, al dan niet kloppen. De rechtbank heeft dan ook ten onrechte zijn verzoek om de korpschef de politiemutaties over het telefoongesprek van 19 november 2021 aan het dossier te laten toevoegen, niet gehonoreerd, aldus [appellant].
3.1.    Naar het oordeel van de Afdeling heeft de rechtbank terecht de omvang van het geschil beperkt tot de aandachtsvestiging door te beoordelen of de korpschef deze moest wijzigen of verwijderen. De omvang van het geding wordt namelijk in de eerste plaats begrensd door het besluit waartegen beroep is ingesteld. De bestuursrechter kan voor de beoordeling van dat besluit niet treden buiten de reikwijdte en de strekking die het besluit heeft of gelet op het onderliggende verzoek en de daarop toepasselijke wettelijke bepalingen had behoren te hebben. Dit betekent dat de bestuursrechter in eerste aanleg, in dit geval de rechtbank, alleen mag oordelen over het bestreden besluit of gedeelten daarvan. In dit geval wordt de omvang van het geding begrensd door het besluit van 10 december 2021. Dit besluit is genomen naar aanleiding van een verzoek van [appellant] om wijziging of verwijdering van het beleid dat hij alleen aangifte mag doen bij een contactpersoon. De korpschef heeft toegelicht dat dit beleid zijn weerslag vindt in de aandachtsvestiging. Dat het [appellant] daar om gaat heeft hij tijdens de zitting van de rechtbank desgevraagd ook bevestigd. De rechtbank heeft dan ook terecht alleen beoordeeld of de korpschef het verzoek van [appellant] heeft mogen afwijzen. Voor zover de beroepsgronden van [appellant] niet zien op het bestreden besluit zijn deze door de rechtbank terecht niet besproken.
3.2.    Gelet op hetgeen is overwogen onder 3.1. over de omvang van het geding, is voor de beoordeling van de zaak niet relevant wat er is neergelegd in de mutaties over het telefoongesprek van 19 november 2021. De rechtbank heeft dus terecht het verzoek van [appellant] om de korpschef de politiemutaties over het telefoongesprek van 19 november 2021 aan het dossier te laten toevoegen, niet gehonoreerd.
Het betoog slaagt niet.
4.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De korpschef hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, griffier.
w.g. Daalder
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Bindels
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 26 juni 2024
85-1072